201606455/1/A1.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijkerkerveen, gemeente Nijkerk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juli 2016 in zaak nr. 15/7125 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2015 heeft het college [appellant] gelast om op het perceel [locatie] te Nijkerkerveen (hierna: het perceel) voor 31 juli 2015:
- de zonder omgevingsvergunning gebouwde schuilgelegenheid te verwijderen en verwijderd te houden,
- het toegangshek tot de woning te verlagen tot een maximale hoogte van 1 m en deze verlaagd te houden,
- het aan het bijgebouw gebouwde hondenverblijf, zonder dak, te verwijderen en verwijderd te houden,
- de zonder vergunning geplaatste schoorsteen op het dak van de woning te verwijderen en verwijderd te houden,
- de jacuzzi te verplaatsen naar de woonbestemming en deze verplaatst te houden of deze te verwijderen en verwijderd te houden,
onder het opleggen van een dwangsom van €5000,00 per bouwwerk.
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder verlenging van de begunstigingstermijn met zes weken na verzending van dit besluit, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr. 201606442/1/A1, behandeld op 18 augustus 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.S. Muller, advocaat te Harderwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.I. Liesdek, zijn verschenen. Vervolgens zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het perceel dat een omvang heeft van ongeveer 30.000 m².
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Volgens [appellant] heeft hij op een gegeven moment met de gemeente afgesproken dat een volledige controle zou worden uitgevoerd op het perceel om vast te stellen wat op dat moment, augustus 2012, volgens de gemeente strijdig was met de geldende regelgeving.
Volgens [appellant] heeft vervolgens een dergelijke controle plaatsgevonden waaruit uitsluitend bleek dat een kippenhok, een speeltoestel, een uitbouw en een serre illegaal waren. Nu uit de controle niet bleek dat de overige aanwezige bouwwerken op het perceel, zoals de toegangspoort, de schuilgelegenheid, de schoorsteen en de jacuzzi illegaal waren, mocht [appellant] er naar zijn mening vanuit gaan dat die legaal waren. Dit geldt volgens [appellant] te meer omdat V. Klaver en D.I. Liesdek werkzaam bij de gemeentelijke afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving, aanwezig waren bij voormelde controle en bij het daaropvolgende gesprek waarin de geconstateerde punten met [appellant] en zijn gemachtigde zijn besproken.
De conclusies van dit gesprek zijn neergelegd in een ongedateerd verslag (hierna: het verslag). [appellant] onderbouwt zijn betoog door te verwijzen naar dit verslag. Verder verwijst [appellant] naar een brief van het college van 4 mei 2015 (lees: 2 juli 2015).
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 mei 2017 mei 2012; ECLI:NL:RVS:2017:1423) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. 2.2. In het verslag staat onder meer het volgende.
"(…) Voorafgaand aan dit gesprek heeft vanuit de gemeente een integrale controle plaatsgevonden op het perceel. Mevrouw Liesdek geeft aan het nog wel wenselijk te vinden om nog een meting te laten plaatsvinden van de daadwerkelijke inhoud van de woning om verdere discussies hierover te voorkomen en vraagt hiervoor de medewerking van de heer [appellant]. Deze geeft aan hier geen probleem mee te hebben. Na terugkomst van de toezichthouder de heer Bos van zijn vakantie zal hiervoor contact worden opgenomen met [appellant].
(…)
Op het perceel rondom de woning en het daarnaast gelegen agrarische perceel zijn een aantal bouwwerken aanwezig. Tevens zijn aan de woning een uitbouw en een serre gebouwd. Deze bouwwerken zullen hieronder afzonderlijk worden besproken.
Kippenhok
(…)
Speeltoestel
(…)
Uitbouw
(…)
Serre
(…)
Nog niet gerealiseerd bakhuisje
(…)"
2.3. Blijkens het verslag heeft [appellant] in 2012 ambtenaren van de gemeente uitgenodigd om te kijken naar alternatieve mogelijkheden om tot een legale en bij voorkeur vergunningsvrije oplossing te komen voor de diverse bouwwerken op het perceel en daarover in gesprek te komen.
Alvorens dit gesprek heeft plaatsvonden heeft [appellant] ambtenaren van de gemeente gevraagd om op het perceel een integrale controle te laten plaatsvinden. Hierop hebben twee ambtenaren van de gemeente een wandeling over het perceel gemaakt om de situatie in ogenschouw te nemen. Vervolgens heeft op 30 augustus 2012 een informeel gesprek plaatsgevonden tussen onder meer [appellant] en D. Liesdek en V. Klaver, beiden werkzaam bij de gemeente. Uitgangspunt van dit gesprek waren de bevindingen van de op het perceel gehouden controle en een in 2012 genomen luchtfoto van het perceel.
Naar het oordeel van de Afdeling kan aan de omstandigheid dat de in het besluit van 4 mei 2015 vermelde bouwwerken bij voormeld gesprek niet zijn besproken, niet de conclusie worden verbonden dat deze bouwwerken om die reden niet illegaal waren. Niet alle in het verslag besproken bouwwerken zijn immers illegaal. Blijkens het verslag diende het gesprek er juist toe om ten aanzien van de in het verslag genoemde bouwwerken te beoordelen of daarvoor een omgevingsvergunning is vereist of dat dit, eventueel met een bouwkundige aanpassing, niet nodig was. Zo staat in het verslag over een kippenhok dat voor dit bouwwerk geen omgevingsvergunning is vereist. Wel adviseert Liesdek in het verslag om het dak van de aangebouwde ren te verwijderen omdat er dan geen sprake meer is van een gebouw dat meetelt als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Voor zover er derhalve bouwwerken in het in 2012 gehouden gesprek niet zijn besproken, kan daaruit louter worden afgeleid dat het college over die bouwwerken nog niet heeft vastgesteld of daarvoor een omgevingsvergunning is vereist.
Verder verwijst [appellant] tevergeefs naar de brief van 2 juli 2015. De inhoud van deze brief heeft betrekking op de situatie na het nemen van het besluit van 4 mei 2015 en niet op de situatie ten tijde van het in 2012 gehouden gesprek.
Gelet op het vorenstaande faalt het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J. Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
543.