201702782/1/A2.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], h.o.d.n. [autobedrijf], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2017 in zaak nr. 16/1358 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft het college verkeersmaatregelen genomen in het kader van het verdiept aanleggen van de provinciale weg N237 in Soesterberg (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 31 augustus 2016 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om het in deze tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 11 oktober 2016 heeft het college, gevolg gevend aan de tussenuitspraak, een nadere motivering van het besluit van 26 januari 2016 gegeven.
[appellante] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Bij uitspraak van 24 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 26 januari 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2017, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en P. Wijsman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaresse van de percelen met opstallen aan de [locatie] te Soesterberg. Op deze percelen exploiteert zij een garagebedrijf en verhuurt zij een tankstation. Het verkeersbesluit voorziet onder meer in het opheffen van de aansluiting tussen de N237 en de Amersfoortsestraat ter hoogte van de Veldmaarschalk Montgomeryweg. Dit heeft gevolgen voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het garagebedrijf en het tankstation.
nadere motivering van het besluit van 26 januari 2016
2. Bij brief van 11 oktober 2016 heeft het college een nadere motivering gegeven van het besluit van 26 januari 2016. In die brief is onder meer het volgende vermeld.
In de plannen is een afweging gemaakt van de diverse belangen. Als gevolg van de gewijzigde wegenstructuur, met een volwaardige aansluiting vanuit zowel de westelijke als de oostelijke richting komende op de N237, ontstaat een meer logische ontsluiting. Over het geheel genomen wordt Soesterberg-Noord beter bereikbaar. Voor een aantal bedrijven, waaronder dat van [appellante], heeft het verdiept aanleggen van de N237 echter gevolgen voor de bereikbaarheid en zichtbaarheid. Daar staat tegenover dat de bereikbaarheid vanuit westelijke richting is verruimd door de parallelweg die met het verkeersbesluit in twee richtingen is te berijden en direct van en naar de Veldmaarschalk Montgomeryweg aansluiting heeft. Ook het lokale verkeer kan het benzinestation nog goed bereiken. Aldus zijn twee maatregelen getroffen om eventuele nadelige gevolgen voor de directe bereikbaarheid tot een minimum te beperken of de bereikbaarheid zelfs te verbeteren. De keuze voor het aan de orde zijnde verkeersbesluit is, gelet op de voorbereiding en inbreng van bewoners en ondernemers, te herleiden tot het breed gedragen Masterplan Soesterberg. Verder zijn alternatieven onderzocht en heeft de variantenafweging geresulteerd in de keuze voor een oostelijke ontsluitingsweg. Een volwaardige aansluiting op de Veldmaarschalk Montgomeryweg tegenover de bestaande parallelweg was niet inpasbaar en daarom niet haalbaar. Ook is een extra op- en afrit ter hoogte van het bedrijf van [appellante] onderzocht. Dit is technisch gezien mogelijk, maar het gaat ten koste van de verkeersveiligheid, het ondermijnt een eenduidige ontsluitingsstructuur en het resulteert in een versnipperd verkeersbeeld.
De genomen maatregelen zullen leiden tot een vlottere en veilige verkeersafwikkeling in het gebied rond de N237. Door het verbinden van de twee dorpshelften zal een betere leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid van het centrum van Soesterberg gerealiseerd worden. Na een integrale en zorgvuldige afweging van de door [appellante] gestelde belangen, die zijn gelegen in een directe bereikbaarheid en zichtbaarheid, en de genoemde alternatieven, dient het verkeersbesluit te worden gehandhaafd, aldus het college.
uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat zij zich bij de beoordeling van het standpunt van het college terughoudend dient op te stellen. De absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft niet te worden aangetoond. Voldoende is dat de aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
In de brief van 11 oktober 2016 heeft het college alsnog inzichtelijk gemaakt dat de belangen van [appellante] bij de belangenafweging zijn betrokken. Het college heeft erkend dat haar bedrijf minder goed bereikbaar en minder zichtbaar wordt en heeft daar tegenover gesteld dat de bereikbaarheid vanuit westelijke richting is verruimd. Verder heeft het college uiteengezet welke alternatieven zijn onderzocht en waarom niet is gekozen voor deze alternatieven. Ten slotte heeft het college inzichtelijk gemaakt op welke manier eventuele nadelige gevolgen voor de directe bereikbaarheid kunnen worden beperkt. Hieruit volgt dat het belang van [appellante] bij een goede bereikbaarheid en zichtbaarheid bij de belangenafweging is betrokken en dat dit belang is afgezet tegen het belang van een vlotte en veilige verkeersafwikkeling in het gehele gebied rond de N237. Het verkeersbesluit geeft, met deze aanvullende motivering, geen blijk van een zodanig onevenredige afweging van de betrokken belangen dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Het college heeft het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek derhalve hersteld.
beoordeling van de gronden van het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de overkluizing van de N237 zich in het Masterplan Soesterberg op een andere locatie bevindt en dus niet duidelijk is welk plan breed gedragen is, dat zij niet in de procedure is betrokken en slechts tegen dat verkeersbesluit bezwaar heeft kunnen maken en dat het door de rechtbank geconstateerde gebrek niet is hersteld.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer uitspraak van 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2737) komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen als bedoeld in artikel 2 van de Wegenverkeerswet. Voorts is het aan het bestuursorgaan om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient te toetsen of de uitleg die het bestuursorgaan aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg niet te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. 4.2. In het betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank de gevolgen van het verkeersbesluit onevenredig in verhouding tot de daarmee beoogde doelen had moeten achten. Dat de overkluizing van de N237 wordt uitgevoerd op een andere locatie dan op grond van het Masterplan Soesterberg voorzienbaar was, laat onverlet dat, zoals het college onweersproken heeft gesteld in het verweerschrift in beroep, dit verschil geen invloed heeft op de bereikbaarheid en zichtbaarheid van het bedrijf van [appellante]. Voor zover [appellante] voorts bedoelt te stellen dat zij niet is betrokken bij de totstandkoming van aan het verkeersbesluit voorafgaande planologische maatregelen en beslissingen, zoals het bestemmingsplan Verdiepte ligging N237 van 20 november 2014 (hierna: het bestemmingsplan), kan die stelling op zichzelf niet afdoen aan de rechtmatigheid van het verkeersbesluit. Overigens is [appellante] net als ieder ander in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar aanleiding van het ontwerp van het bestemmingsplan naar voren te brengen. In het betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet is hersteld.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat zij sinds de afsluiting van de N237 schade in de vorm van een inkomensderving en verminderd woongenot heeft geleden en dat er dus wel degelijk aanleiding voor schadevergoeding is.
5.1. Het verkeersbesluit is genomen ter uitvoering van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling om de N237 ter hoogte van Soesterberg verdiept aan te leggen met een overkluizing tussen de Postweg en de Veldmaarschalk Montgomeryweg. Het kruispunt bij de laatstgenoemde weg komt door het bestemmingsplan te vervallen. De door [appellante] geleden schade is, gelet op de juridisch-planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan, toe te rekenen aan het bestemmingsplan. [appellante] kan een aanvraag om een tegemoetkoming in die schade, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, indienen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door het verkeersbesluit een zodanig ernstige schade ondervindt, dat het college dat besluit niet had kunnen nemen, zonder daarbij die schade op enigerlei wijze te vergoeden. Die schade leidt derhalve op zichzelf niet tot de onrechtmatigheid van dat besluit.
Het betoog faalt.
conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
452.