201700679/1/R3.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Oegstgeest,
en
de raad van de gemeente Oegstgeest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Haarlemmerstraatweg" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nader stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en de raad, vertegenwoordigd door P.J. Vos en mr. K.V.L. Troost, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De raad wil met de vaststelling van het plan een actueel juridisch-planologisch kader bieden voor het bedrijventerrein dat langs de A44, aan de noordkant van Oegstgeest, is gelegen. Het plangebied staat grotendeels bekend als het MEOB-terrein, omdat hierop vroeger het Marine Elektronisch Optisch Bedrijf was gevestigd.
2. [appellante] is eigenaar van een bedrijfsperceel van ongeveer 4 ha in het noordoosten van het plangebied. [appellante] verhuurt haar gronden aan verschillende bedrijven die hoofdzakelijk bedrijfsactiviteiten in de transportsector verrichten. Zo is op haar perceel onder meer een garage, een wasstraat, een rijschool, een douanebedrijf en een self-storage aanwezig.
3. [appellante] is het er niet mee eens dat het bestemmingsplan ter bescherming van de archeologische waarden geen vergunningstelsel meer bevat voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden op haar bedrijfsperceel.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan [appellante] moet worden tegengeworpen.
3.2. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. "
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
3.3. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan diende de raad artikel 38a van de Monumentenwet 1988, dat gelet op artikel 9.1 van de Erfgoedwet ten tijde van de vaststelling van het plan van toepassing was, in acht te nemen.
Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 luidt:
"De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan (…) en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten."
3.4. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] aldus dat zij in deze procedure, als eigenaar van het bedrijfsperceel, in feite wenst op te komen voor het algemene belang van het behoud van archeologische waarden. De enkele omstandigheid dat [appellante] eigenaar is van dit bedrijfsperceel betekent echter nog niet dat zij om die reden toch een beroep kan doen op het algemene belang van archeologische waarden, zoals uit artikel 38a van de Monumentenwet 1988 voortvloeit (vgl. de uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2742). Naar het oordeel van de Afdeling strekt artikel 38a van de Monumentenwet 1988 in dit geval kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellante] en kan haar betoog niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat de Afdeling afziet van een inhoudelijke bespreking daarvan. 4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.
w.g. Daalder w.g. Zweistra-Immink
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
813.