201700883/1/A3.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2016 in zaak nr. 15/2033 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het algemeen bestuur [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het vaartuig ter hoogte van de [locatie] te Amsterdam binnen 4 weken na dagtekening van dat besluit uit het openbare water van het beheersgebied van het stadsdeel Centrum te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven [appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.H. van den Ende, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.1. [appellant] is eigenaar van het [vaartuig] dat aan de Oudeschans ter hoogte van [locatie] lag afgemeerd. Aan het besluit van 19 februari 2015 heeft het algemeen bestuur ten grondslag gelegd dat [appellant] het verbod van artikel 2.5.2, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: Vob) om een object in, op of boven het water te plaatsen of te houden, heeft overtreden. Volgens het algemeen bestuur is [vaartuig] geen pleziervaartuig, maar een object als bedoeld in de Vob. [vaartuig] heeft de uiterlijke verschijningsvorm van een drijvend terras door de aanwezigheid van tuinmeubilair, een tafel, een parasol en een afrastering. Dat [vaartuig] in ieder geval in de zomermaanden direct en langszij de woonboot van [appellant] aan de [locatie] wordt afgemeerd duidt temeer op het gebruik ervan als extra buitenruimte. Voorts vertoont [vaartuig], wat betreft het dek en de inrichting, gelijkenis met de objecten in Bijlage A bij de toelichting bij de Vob die niet als pleziervaartuigen zijn aan te merken, aldus het algemeen bestuur.
Wet- en regelgeving
1.2. Artikel 1.1.1 van de Vob luidt: "In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…);
j. schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van vervoer te water; onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, werkeilanden, een drijvende kraan, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard."
Artikel 2.2.1 luidt: "In hoofdstuk 2 en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. woonboot: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf;
(…);
d. pleziervaartuig: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;
e. object: een al dan niet drijvend voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit hoofdstuk genoemde categorie;
(…).
Artikel 2.5.2, eerste lid, luidt: "Het is verboden een object in, op of boven het water te plaatsen of te houden."
1.3. De toelichting bij artikel 2.2.1, aanhef en onder d, luidt als volgt:
"d. Pleziervaartuig
Het begrip varende recreatie geeft onder meer het onderscheid aan tussen een pleziervaartuig en een (meestal duurzaam op een ligplaats afgemeerde) woonboot. Ook hier heeft het begrip bestemmen een objectieve betekenis. De beantwoording van de vraag, of een vaartuig als pleziervaartuig kan worden aangemerkt dient, evenals bij woonboten, te geschieden naar spraakgebruik.
Het vaartuig dient naar bouw, inrichting of uiterlijke kenmerken duidelijk, naar objectieve maatstaven, als zodanig te herkennen zijn. Een belanghebbende die een buitenboordmotor hangt aan bijvoorbeeld een dekschuit, kan daarmee dus niet zijn object bestemmen tot pleziervaartuig. Als een pleziervaartuig bijvoorbeeld duidelijk waarneembaar bewoond wordt of als buitenruimte wordt gebruikt, is er geen sprake van een pleziervaartuig. Bijlage A bevat afbeeldingen van objecten die niet als pleziervaartuig worden aangemerkt."
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 22 mei 2015, geoordeeld dat het algemeen bestuur [vaartuig] terecht heeft aangemerkt als een object als bedoeld in de Vob. Uit foto’s blijkt dat [vaartuig], gelet op de vorm van de romp, het platte dek en de afwezigheid van opbouw, de uiterlijke kenmerken heeft van een dekschuit. Het is niet voorzien van onderdelen die voor pleziervaartuigen kenmerkend zijn, zoals vaste banken, een kajuit of een buiskap. Op het vaartuig zijn slechts losse of eenvoudig te verwijderen tafels, stoelen en loungebanken geplaatst. Dat [vaartuig] door het aanbrengen van nautische voorzieningen geschikt is gemaakt voor recreatief gebruik brengt niet met zich dat het naar objectieve maatstaven is te herkennen als pleziervaartuig. Het door [appellant] gestelde gebruik van [vaartuig] voor varende recreatie, welk gebruik niet door het algemeen bestuur is betwist, doet daar niet aan af, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [vaartuig] een pleziervaartuig is als bedoeld in de Vob. Niet duidelijk is welke onderdelen de rechtbank kenmerkend heeft geacht voor een pleziervaartuig en waarom die onderdelen kenmerkend zijn. In dit verband voert [appellant] aan dat de definitie van pleziervaartuig in de Vob rechtsonzeker is. Het algemeen bestuur heeft ten onrechte aansluiting gezocht bij de toelichting bij artikel 2.2.1 van de Vob, omdat die niet meer duidelijkheid geeft. Het algemeen bestuur dient een lijst met objectieve maatstaven te kunnen overleggen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een vaartuig een object is of een pleziervaartuig. Zonodig zouden aan de hand van die lijst aanpassingen aan [vaartuig] tot een pleziervaartuig kunnen worden gedaan. Voorts kan [vaartuig] niet op een lijn worden gesteld met de objecten in Bijlage A bij de toelichting bij de Vob, die niet als pleziervaartuig worden aangemerkt. [vaartuig] is een historische dekschuit die is voorzien van een origineel roer, een ingebouwde motor, een plecht, een anker, een zeilnet als valbescherming en zitmeubilair dat tijdens het varen wordt gebruikt. Gezien de bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken van [vaartuig] is dit vaartuig een pleziervaartuig. In dit verband wijst [appellant] erop dat het vaartuig volgens de brief van Yacht Design Bosgraaf van 27 september 2017 geschikt is als vaartuig. Daarnaast wordt het vaartuig ook gebruikt als pleziervaartuig, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2708) mag het algemeen bestuur voor de beoordeling of een vaartuig hoofdzakelijk is bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie aansluiting zoeken bij hetgeen in de toelichting bij artikel 2.2.1 van de Vob is vermeld. Voor het oordeel dat de definitie van pleziervaartuig zonder een lijst met objectieve criteria rechtsonzeker is, ziet de Afdeling geen grond. De toelichting bij artikel 2.2.1 van de Vob, in samenhang bezien met het fotomateriaal in Bijlage A, bevat voldoende aanknopingspunten om te beoordelen of een vaartuig is aan te merken als een pleziervaartuig. Daarnaast is het volgens het algemeen bestuur niet goed mogelijk om een lijst met objectieve criteria vast te stellen vanwege de grote verscheidenheid aan vaartuigen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Nu in deze procedure niet ter beoordeling staat welke aanpassingen aan [vaartuig] nodig zijn om dit vaartuig als een pleziervaartuig aan merken, brengt ook de bereidheid van [appellant] tot het doen van aanpassingen niet met zich dat het algemeen bestuur die lijst had moeten overleggen.
Vaststaat dat [vaartuig] van oorsprong een dekschuit is. Gelet op de foto’s die ter zitting bij de Afdeling zijn getoond heeft het algemeen bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat het vaartuig de uiterlijke verschijningsvorm heeft van een drijvend terras door de aanwezigheid van tuinmeubilair, een tafel, een parasol en een zeilnet, dat gelijkenis vertoont met een afrastering. Ook vertoont het, gelet op het gesloten en vlakke dek en de inrichting daarvan, relevante gelijkenis met de objecten in Bijlage A bij de toelichting bij de Vob die, vanwege de bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken daarvan, niet als pleziervaartuig worden aangemerkt. Voorts volgt uit de brief van Bosgraaf niet dat [vaartuig] naar bouw, inrichting of uiterlijke kenmerken is te herkennen als pleziervaartuig. In die brief is vermeld dat [vaartuig] in gebruik is als pleziervaartuig en dat het door de verrichte aanpassingen is behouden als historisch schip. Dat [vaartuig] volgens [appellant] als vaartuig wordt gebruikt brengt niet met zich dat het een pleziervaartuig is. Dat [vaartuig] als vaartuig wordt gebruikt zegt niets over de bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken. Uit de definitie van pleziervaartuig in artikel 2.2.1, aanhef en onder d, van de Vob volgt dat een schip een pleziervaartuig is indien het zowel hoofdzakelijk wordt gebruikt als hoofdzakelijk is bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie. Nu [vaartuig] niet te herkennen is als pleziervaartuig is niet aan het criterium van bestemming voldaan. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat [vaartuig] een object is als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder e, van de Vob.
Het betoog faalt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Man
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
629.