ECLI:NL:RVS:2017:3074

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
201708808/1/A1 en 201708808/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Overijssel inzake voorlopige voorziening en bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoekster] tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2017. De rechtbank had in die uitspraak een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De mondelinge uitspraak vond plaats op 13 november 2017.

De voorzieningenrechter, mr. J.E.M. Polak, heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was. Hij heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat er onvoldoende aanleiding is om gebruik te maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat het gaat om een langslepende aangelegenheid waarbij de argumenten al eerder zijn uitgewisseld. De voorzieningenrechter wijst erop dat de rechtbank de argumenten van [verzoekster] volledig heeft besproken en dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen.

Daarnaast heeft [verzoekster] betoogd dat het besluit op bezwaar van 28 maart 2017 niet van kracht is, omdat het besluit van 21 april 2016 niet naar hemzelf maar naar zijn gemachtigde is verstuurd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college het besluit van 21 april 2016 aangetekend naar [verzoekster] heeft verstuurd en dat de gemachtigde tijdig bezwaar heeft gemaakt. Dit argument wordt verworpen.

Verder heeft [verzoekster] betoogd dat er concreet zicht is op legalisering van de situatie, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat de aanvraag om omgevingsvergunning pas na het besluit op bezwaar is ingediend. De voorzieningenrechter concludeert dat het college rechtmatig bestuursdwang kan toepassen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708808/1/A1 en 201708808/2/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Enschede,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) van 31 oktober 2017 in zaak nr. 17/1135 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Openbare zitting gehouden op 13 november 2017 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter
griffier: mr. J.A.W. van Leeuwen
Verschenen:
[verzoekster], vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp;
Het college, vertegenwoordigd door R. Wilschut en D. Gülec-Sentürk, beiden werkzaam bij de gemeente.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 31 oktober 2017, verzonden op dezelfde datum, van de rechtbank. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt hij het volgende.
[verzoekster] draagt tevergeefs het betoog voor dat in dit geval onvoldoende aanleiding bestaat voor de voorzieningenrechter om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gaat om een langslepende aangelegenheid waarbij de argumenten zijn uitgewisseld en de Afdeling op 1 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2080) al uitspraak heeft gedaan. In dat licht bezien, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader onderzoek niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Ook het feit dat de termijn om het hoger beroep aan te vullen nog niet is verstreken, maakt dat niet anders, nu de aangevallen uitspraak hier het object van het geding is en het hoger beroep derhalve in beginsel beperkt is tot de gronden die ook al bij de rechtbank aan de orde zijn geweest en die bij de rechtbank aangevoerde argumenten volledig door de rechtbank zijn besproken. Voor zover er gronden naar voren zijn gebracht die in de onderhavige procedure of in de procedure die heeft geleid tot voormelde uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015 nog niet eerder zijn aangevoerd zal hierop nader worden ingegaan.
[verzoekster] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit op bezwaar van 28 maart 2017 niet van kracht is omdat het besluit van 21 april 2016 waarbij het college de bestuursdwang heeft aangezegd, niet naar zijn gemachtigde Middelkamp is verstuurd maar naar hemzelf. Daarbij is van belang dat het college het besluit van 21 april 2016 aangetekend heeft verstuurd naar [verzoekster], Middelkamp namens [verzoekster] tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 april 2016, niet in geschil is dat het besluit op bezwaar van 28 maart 2017 is verstuurd naar Middelkamp en [verzoekster] eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat het besluit van 21 april 2016 ten onrechte niet (ook) naar hem is verstuurd. De door [verzoekster] ter zitting genoemde uitspraken (de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2013; ECLI:NL:RVS:2013:87, de uitspraak van 5 december 2012; ECLI:NL:RVS:2012:BY5073, de uitspraak van 3 april 2012; ECLI:NL:RVS:2012:BW1458 en de uitspraak van 24 oktober 2007; ECLI:NL:RVS:2007:BB6318) kunnen niet leiden tot het ermee door hem beoogde doel. Deze uitspraken hebben betrekking op de omstandigheid dat het toezenden van een besluit aan de verkeerde persoon ertoe kan leiden dat het bezwaarschrift verschoonbaar te laat is ingediend. Die situatie doet zich hier niet voor. Voorts staat in rechte ter discussie of het besluit op bezwaar van 28 maart 2017 stand kan houden, welk besluit door toezending aan Middelkamp als gemachtigde in werking is getreden.
[verzoekster] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat concreet zicht bestaat op legalisering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat eerst op 13 juli 2017, en derhalve na het besluit op bezwaar van 28 maart 2017, een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend voor het gebruiken van de kapschuur voor mantelzorg. Reeds daarom heeft het college bij het nemen van dat besluit geen rekening kunnen houden met voormelde aanvraag om omgevingsvergunning. Overigens is de gevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 6 september 2017 geweigerd vanwege het illegale karakter van de kapschuur.
[verzoekster] betoogt verder tevergeefs dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om aan hem een last onder dwangsom op te leggen in plaats van het aanzeggen van bestuursdwang. Juist het feit dat de eerder bij besluit van 20 maart 2013 opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot het daarmee beoogde effect, te weten: de beëindiging van de illegale situatie, kon in redelijkheid aanleiding zijn voor het college om in dit geval bestuursdwang aan te zeggen.
Ten aanzien van hetgeen [verzoekster] overigens heeft aangevoerd sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen de rechtbank hierover heeft geoordeeld in de aangevallen uitspraak van 31 oktober 2017.
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat nu de rechtbank in hetgeen is aangevoerd terecht geen aanleiding heeft gezien om het besluit op bezwaar te vernietigen en dat besluit de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen het besluit van 21 april 2016 inhoudt, het college rechtmatig bestuursdwang kan toepassen. Het is aan het college of het [verzoekster] alsnog de gelegenheid geeft op zeer korte termijn zelf gevolg te geven aan de aanschrijving.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Polak    w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter    griffier
543.