ECLI:NL:RVS:2017:3073

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
201708485/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor paardenbakken in Ankeveen

Op 14 november 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een vennootschap en haar vennoten. De vennootschap was door het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren gelast om een aantal zonder omgevingsvergunning geëxploiteerde paardenbakken, uitloopbakken en bijbehorende voorzieningen te verwijderen. Dit besluit was genomen op basis van overtredingen van het bestemmingsplan en het ontbreken van de vereiste vergunningen. De vennootschap en haar vennoten waren in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die hun bezwaren tegen de besluiten van het college ongegrond had verklaard.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 7 november 2017. De vennootschap voerde aan dat zij geen overtreder was, omdat zij de voorzieningen niet had aangelegd en niet de eigenaar van de grond was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de vennootschap de paardenbakken exploiteerde en dat dit in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 6 december 2016 van het college, dat de vennootschap had gelast om het zandbed en de drainagebuizen te verwijderen, en veroordeelde het college tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de vennootschap en haar vennoten.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, en bevestigt dat exploitanten van dergelijke voorzieningen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor overtredingen, ook als zij niet de eigenaren van de grond zijn. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vennootschap en haar vennoten afgewogen tegen de handhaving van het bestemmingsplan en heeft besloten dat de handhaving in dit geval niet onterecht was, maar dat er aanleiding was om het besluit van het college te schorsen.

Uitspraak

201708485/2/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] (hierna: de vennootschap) en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vennootschap en haar vennoten
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2017 in zaak nr. 16/765 in het geding tussen:
de vennootschap en haar vennoten
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het college de vennootschap onder dwangsom gelast om de door haar aan de [locatie] te Ankeveen zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan geëxploiteerde paardenbak, uitloopbak en een longeercirkel (hierna: de paardenbakken) met bijbehorende omheiningen en vijf lichtmasten te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college het door de vennootschap en haar vennoten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluiten van 8 februari 2016 en 26 april 2016 heeft het college twee dwangsommen ingevorderd.
Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college de vennootschap onder dwangsom gelast het ter plaatse van de paardenbakken aangebrachte zandbed inclusief folie en drainagebuizen te verwijderen.
Bij uitspraak van 7 september 2017 heeft de rechtbank het door de vennootschap en haar vennoten tegen de besluiten van 22 december 2015 en 26 april 2016 ingestelde beroepen, en het met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks ingestelde beroep tegen het besluit van 6 december 2016, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen het invorderingsbesluit van 8 februari 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben de vennootschap en haar vennoten hoger beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2017 waar [vennoot A], bijgestaan door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door drs. D.W.L.J. Cramers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college heeft aan de bij besluit van 29 juli 2014 aan de vennootschap opgelegde last om de paardenbakken en bijbehorende voorzieningen te verwijderen twee overtredingen ten grondslag gelegd. Ten eerste is het gebruik van de paardenbakken in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ten tweede zijn de omheiningen en lichtmasten geplaatst zonder dat de voor de bouw ervan vereiste vergunning is verleend.
2.1. De vennootschap en haar vennoten voeren aan dat de rechtbank deze last ten onrechte in stand heeft gelaten. In dat verband betogen zij dat de vennootschap de voorzieningen bij de paardenbakken niet heeft gebouwd. In zoverre is de vennootschap geen overtreder aan wie een last kan worden opgelegd om die voorzieningen te verwijderen. Verder zou de vennootschap het ook niet in haar macht hebben om de voorzieningen te verwijderen, omdat zij geen eigenaar is van de grond. De last zou moeten worden opgelegd aan de eigenaar, te weten vennoot [vennoot A] Bovendien zou de vennootschap een beroep op het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan toekomen.
2.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5278, geconcludeerd dat het gebruik van de paardenbakken zowel in strijd is met thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied Ankeveen", als met het eerder geldende bestemmingsplan. Het betoog dat dit gebruik desondanks mogelijk zou zijn op basis van overgangsrecht, kan de voorzieningenrechter niet volgen.
Niet in geschil is dat de vennootschap de paardenbakken exploiteert. Deze exploitatie is in strijd met het bestemmingsplan. Gelet op deze overtreding kan de vennootschap worden gelast om het gebruik van de locatie voor de exploitatie van paardenbakken te beëindigen. Daarbij behoort ook dat de voorzieningen die bij de paardenbakken horen worden weggehaald. Of dit laatste ook aan de vennootschap zou kunnen worden gelast vanwege het ontbreken van een vergunning om te bouwen, kan dus in het midden blijven.
Tot slot acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de vennootschap, waarin naar moet worden aangenomen de grond waarop de paardenbakken zich bevinden is ingebracht en waarvan de eigenaar van deze grond, [vennoot A], vennoot is, niet in staat zou zijn omheiningen en lichtmasten te verwijderen.
Ook voor het overige ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de bij besluit van 29 juli 2014 opgelegde last in stand heeft gelaten.
3. Het college heeft aan de bij het besluit van 6 december 2016 aan de vennootschap opgelegde last om het zandbed inclusief folie en drainagebuizen te verwijderen ten grondslag gelegd dat de paardenbakken zijn aangelegd zonder de daarvoor op grond van het bestemmingsplan vereiste aanlegvergunning.
3.1. De vennootschap en haar vennoten betogen dat de rechtbank deze last ten onrechte in stand heeft gelaten. De vennootschap heeft de paardenbakken niet aangelegd, en is daarom geen overtreder is aan wie een last kan worden opgelegd.
3.2. Het staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende vast dat de vennootschap een last kan worden opgelegd vanwege een overtreding van (thans) artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die, naar niet in geschil is, al voor de oprichting van de vennootschap heeft plaatsgevonden. Gelet hierop, en nu met het in stand blijven van de bij het besluit van 29 juli 2014 opgelegde last al de door het college gewenste beëindiging van de exploitatie van de paardenbakken kan worden bereikt, ziet de Voorzitter aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 6 december 2016 het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vergoeding van bij [verzoeker] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren aan [verzoeker] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2017
262.