201700036/1/A1.
Datum uitspraak: 8 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zaandijk, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 december 2016 in zaak nr. 16/1707 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft het college aan de gemeente Zaanstad omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van een calamiteitenplaats in de Zaan aan de noordzijde van de Julianabrug, tegenover het perceel Kalverringdijk 1 te Zaandam.
Bij besluit van 17 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2017, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Ouggaali en B. Haisma, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwwerk waarvoor ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) omgevingsvergunning is verleend, bestaat uit vier stalen monopalen met verschillende hoogten. De calamiteitenplaats, ook wel wachtplaats genoemd, is voorzien in de Zaan ten noorden van de Julianabrug, in gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De calamiteitenplaats is bedoeld voor het aanmeren van schepen ingeval van calamiteiten aan een schip of aan de Julianabrug, zoals het niet opengaan van de brug.
[appellant] woont aan de [locatie] te Zaandam en zal vanuit zijn woning en vanaf zijn perceel zicht hebben op het bouwwerk.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met het vertrouwensbeginsel. Hij wijst daarbij op een brief van het college van 15 januari 2008, waarin het zijns inziens de ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan dat de calamiteitenplaats niet ten noorden van de Julianabrug zal komen. Hij acht het, gelet op de inhoud van de brief, daarnaast onrechtmatig dat de gemeente een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft ingediend.
2.1. De Afdeling stelt voorop dat het college dient te beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. Over de vraag of de gemeente als publiekrechtelijke rechtspersoon onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door, zoals [appellant] stelt in strijd met een in de brief van 15 januari 2008 gedane toezegging, de aanvraag in te dienen, kan de bestuursrechter zich niet uitlaten. Deze vraag kan aan de civiele rechter worden voorgelegd.
2.2. Vast staat dat het bouwwerk in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zaanse Schans", waarin de desbetreffende gronden zijn bestemd tot "Water". Vast staat ook dat zich geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden voordoet. Het in dit artikellid neergelegde imperatief-limitatief stelsel brengt met zich dat bij het ontbreken van een weigeringsgrond de omgevingsvergunning zoals aangevraagd, moet worden verleend.
De Afdeling laat in het midden of [appellant] aan de brief van 15 januari 2008 het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het college geen omgevingsvergunning zou verlenen voor de bouw van een calamiteitenplaats op de aan de orde zijnde locatie. Het vertrouwensbeginsel strekt niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen aan een ander dan de aanvrager van een omgevingsvergunning grond kunnen vormen om die vergunning die rechtens verleend moet worden, omdat weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich niet voordoen, desalniettemin te weigeren.
Nu geen van de limitatieve weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich voordoet, heeft het college terecht de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, mr. J.E.M. Polak en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017
163.