ECLI:NL:RVS:2017:3013

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
201606206/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afgifte Nederlands paspoort en bigame huwelijken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 juli 2016 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de aanvraag van [appellante] om een Nederlands paspoort, die door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling is genomen. De minister stelde dat [appellante] niet het Nederlanderschap had verkregen, omdat zij was geboren uit een bigaam huwelijk. De vader van [appellante] was ten tijde van haar geboorte gehuwd met zowel de moeder van [appellante] als met een andere vrouw, [partner]. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat het huwelijk van de vader met de moeder niet kon worden erkend in Nederland, omdat het bigame huwelijk in strijd is met de openbare orde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de minister zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat [appellante] niet het Nederlanderschap had verkregen. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De rechtbank had terecht overwogen dat de minister het verzoek om een paspoort niet in behandeling had genomen, en dat de erkenning van het bigame huwelijk niet mogelijk was onder de Nederlandse wetgeving.

Uitspraak

201606206/1/A3.
Datum uitspraak: 8 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats] (Marokko),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2016 in zaak nr. 16/155 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de minister de aanvraag van [appellante] om afgifte van een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. S. van Dinter, is verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellante] is op [..-..-….] geboren in Marokko. Op 17 juni 2015 heeft zij bij de Nederlandse Ambassade te Rabat een Nederlands paspoort aangevraagd. De vader van [appellante], [vader] (hierna: de vader), is op [..-..-….] geboren in Marokko. Nadat hij zich op 16 september 1994 in Nederland had gevestigd, is aan hem bij Koninklijk Besluit nr. 94.007366 per 20 september 1994 het Nederlanderschap verleend. Uit de Basisregistratie personen (hierna: Brp) is gebleken dat de vader ten tijde van de geboorte van [appellante] gehuwd was met [partner] en de moeder van [appellante], [moeder] (hierna: de moeder). De moeder bezit de Marokkaanse nationaliteit en heeft het Nederlanderschap nimmer verkregen.
Besluitvorming
3.    De minister heeft het verzoek van [appellante] om een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellante], gelet op de door haar overgelegde gegevens en de Brp, niet door haar geboorte van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen, omdat zij is geboren staande een bigaam huwelijk. De vader was ten tijde van de geboorte van [appellante] immers gehuwd met de moeder van [appellante] en met [partner]. Een dergelijk huwelijk kan in Nederland niet worden erkend.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft overwogen dat de minister, gelet op de strenge eisen die voor het opnemen van persoonsgegevens in de registers van de burgerlijke stand gelden, voor de datum van de ontbinding van het huwelijk van de vader met [partner] terecht is uitgegaan van de daaromtrent in de Brp geregistreerde gegevens. Op grond van die gegevens heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van de geboorte van [appellante] het huwelijk tussen de vader en [partner] nog niet was ontbonden en dat het huwelijk tussen de vader en de moeder derhalve een bigaam huwelijk was. De minister heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat aan dit huwelijk erkenning in Nederland moet worden onthouden, omdat de Nederlandse rechtsorde zich hiertegen verzet.
Uit het vorenstaande volgt dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet op basis van het huwelijk van de vader en de moeder in een familierechtelijke betrekking is komen te staan tot de vader. De minister heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de vader niet kan worden aangemerkt als de vader van [appellante] in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN en dat [appellante] derhalve niet ingevolge artikel 3, eerste lid, van de RWN het Nederlanderschap heeft verkregen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister haar verzoek om een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank te weinig gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat haar vader ervan mocht uitgaan dat hij met de moeder geen bigaam huwelijk aanging, omdat hij reeds was gescheiden van [partner]. Haar vader heeft nimmer het doel gehad een bigaam huwelijk aan te gaan en hij heeft nimmer met twee vrouwen geleefd als ware hij met beiden gehuwd. Onder deze omstandigheden dient toepassing van een hardheidsclausule of het redelijkheidsbeginsel te leiden tot het oordeel dat de vader wel degelijk haar vader is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d van de RWN en zij aldus bij de geboorte het Nederlanderschap van rechtswege heeft verkregen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van die wet, aldus [appellante].
5.1.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister het verzoek van [appellante] om een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling heeft genomen. [appellante] is geboren staande een bigaam huwelijk. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bigame huwelijk tussen de vader en de moeder wegens strijd met de openbare orde niet in Nederland kan worden erkend. De erkenning van de uit dat huwelijk voortvloeiende familierechtelijke betrekkingen stuit af op de weigeringsgrond van de openbare orde als bedoeld in artikel 10:101, eerste en tweede lid, van het BW gelezen in verbinding met artikel 10:100, eerste lid, aanhef en onder c, van het BW. De Afdeling verwijst hiertoe naar overweging 3.6.5 van de uitspraak van de Hoge Raad van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942. De rechtbank heeft voorts terecht onder verwijzing naar artikel 1:163 van het BW overwogen dat de minister voor de datum van ontbinding van het huwelijk van de vader met [partner] mocht uitgaan van de daaromtrent in de Brp opgenomen gegevens. Op grond van die gegevens is het huwelijk met [partner] op 8 oktober 1997 in Nederland ontbonden. Dat de vader niet het doel heeft gehad een bigaam huwelijk aan te gaan en nimmer met twee vrouwen samen heeft geleefd, leidt niet tot het oordeel dat het huwelijk tussen de vader en de moeder niet als bigaam kon worden aangemerkt. [appellante] heeft derhalve niet het Nederlanderschap van rechtswege verkregen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de RWN. Toepassing van een hardheidsclausule is voorts niet aan de orde, nu de RWN een dergelijke clausule niet bevat.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Borman    w.g. Veenboer
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017
730. BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001
Artikel 9
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
[…].
4. Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Artikel 52
1. Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 wordt niet in behandeling genomen.
[…].
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 1
1. In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
d. vader: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat;
[…].
Artikel 3
1. Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
[…].
Artikel 17
1. Een ieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, kan bij de rechtbank te
’s-Gravenhage of, indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woonachtig is, bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat.
[…].
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel 163
1. De echtscheiding komt tot stand door de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
[…].
Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel 31
1. Een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als zodanig erkend.
Artikel 32
Ongeacht artikel 31 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Artikel 100
1. Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Artikel 101
1. Artikel 100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
[…].