ECLI:NL:RVS:2017:2994

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
201702064/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 20 januari 2017 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag van [appellant B] voor toekenning van 38 extra uren rechtsbijstand voor [appellant A], die eerder door de raad voor rechtsbijstand was afgewezen. De raad had op 29 oktober 2015 besloten om de aanvraag af te wijzen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De appellanten betogen dat de zaak feitelijk en juridisch complex is, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet zodanig complex is dat extra uren rechtsbijstand gerechtvaardigd zijn. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de omvang van het dossier op zich geen bewijs is voor de complexiteit van de zaak. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere rechtsvragen zijn die een grotere tijdsbesteding rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201702064/1/A2.
Datum uitspraak: 8 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2017 in zaak nr. 16/1805 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft de raad een aanvraag van [appellant B] om toekenning van 38 extra uren voor aan [appellant A] verleende rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2016 heeft de raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2017, waar [appellant A], vertegenwoordigd door [appellant B], [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die aan de uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.
Inleiding
2.    [appellant B] verleent [appellant A] rechtsbijstand in een strafzaak op basis van een toevoeging. [appellant B] heeft de raad verzocht om toekenning van 38 extra uren, bovenop de forfaitaire 18 uren, omdat de strafzaak naar zijn mening zowel feitelijk als juridisch complex is.
3.    Aan zijn besluit van 29 april 2016 heeft de raad een advies van zijn commissie voor bezwaar van diezelfde datum ten grondslag gelegd. Volgens de commissie heeft de raad het verzoek van [appellant B] terecht afgewezen. Uit de inhoud van de stukken blijkt niet dat sprake is van feitelijke of juridische complexiteit. De strafzaak waarvoor toevoeging is verleend betreft een eenvoudige mishandeling. De vraag die speelt in de wrakingsprocedure is niet ingewikkeld. Ingeval extra zittingen in verband met het wrakingsincident en eventuele getuigenverhoren nodig zijn, voorziet het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) in de mogelijkheid een zittingstoeslag toe te kennen. Ook kan een toeslag worden toegekend ingeval de getuigenverhoren plaatsvinden bij de rechter-commissaris, aldus de commissie.
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze zaak waarvoor toevoeging is verleend niet zodanig feitelijk of juridisch complex is in vergelijking met soortgelijke zaken dat boven het forfaitair aantal van 18 uren rechtsbijstand had moeten worden toegekend.
Hoger beroep
5.    [appellanten] betogen voor het eerst in hoger beroep, ter zitting bij de Afdeling, dat het beleid van de raad op zichzelf en de wijze waarop de raad aanvragen beoordeelt in strijd is met artikel 31, tweede lid, van het Bvr en internationaal recht, waaronder artikel 47, derde lid, en artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellanten] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel hadden behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
6.    [appellanten] betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de zaak waarvoor toevoeging is verleend zowel feitelijk als juridisch complex is. Het zaakdossier telde op het moment dat de aanvraag werd ingediend ongeveer tweehonderd pagina’s, maar telt inmiddels bijna duizend pagina’s. Verder hebben er inmiddels meerdere zittingen plaatsgevonden, waaronder een zitting van de wrakingskamer. De zaak is tot op heden niet afgerond en er zullen nog meerdere zittingen plaatsvinden, onder andere vanwege het verzoek dat is gedaan om negen getuigen te laten horen door de strafrechter. De vraag of de getuigen gehoord moeten worden zal moeten worden beantwoord aan de hand van nieuwe jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook het voorbereiden van de getuigenverhoren en het horen van de getuigen zelf zal extra tijd kosten. Inmiddels zijn al meer dan 45 uur besteed aan de strafzaak waarvoor toevoeging is verleend. Ook dit is een aanwijzing dat de raad extra uren gesubsidieerde rechtsbijstand had moeten toekennen. De wrakingsprocedure betreft verder een bijzondere rechtsvraag, waarover zeer weinig rechtspraak bestaat. De rechtbank heeft niet onderkend dat er voor de wrakingskwestie geen duidelijk toetsingscriterium is ontwikkeld, aldus [appellanten].
6.1.    De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de zaak waarvoor de raad toevoeging heeft verleend feitelijk of juridisch complex is, zodat de raad het verzoek van [appellant B] om extra uren toe te kennen in redelijkheid af heeft kunnen wijzen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de omvang van een dossier niet maakt dat er, in vergelijking met soortgelijke strafzaken, sprake is van een feitelijk complexe zaak, omdat een omvangrijk dossier in strafzaken niet ongebruikelijk is. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat de vraag of recht bestaat op toekenning van extra uren gesubsidieerde rechtsbijstand moet worden beoordeeld naar het moment van het indienen van de aanvraag. De extra inspanningen die [appellant B] nadien heeft verricht, zoals de inspanningen die verband houden met het horen van getuigen, vallen buiten de grenzen van dit geding en vormen, anders dan [appellanten] stellen, op zichzelf ook geen aanwijzing dat de zaak waarvoor toevoeging is verleend feitelijk complex is. Zoals de raad ter zitting bij de Afdeling heeft opgemerkt, kunnen [appellanten] een nieuw verzoek indienen om een toekenning van extra uren ingeval nieuwe ontwikkelingen daar wat hun betreft aanleiding toe geven. De rechtbank heeft, ten slotte, ook met juistheid geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wrakingsprocedure die [appellanten] hebben gevoerd niet juridisch complex is. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in die procedure te beantwoorden rechtsvraag dermate bijzonder is dat met het voeren van die procedure aanzienlijk meer tijd gemoeid is dan gemiddeld. Dat er weinig rechtspraak bestaat over de rechtsvraag die volgens [appellanten] diende te worden beantwoord is op zichzelf geen aanwijzing dat de rechtsvraag bijzonder is en dat de voorbereiding van de wrakingsprocedure om die reden meer inspanningen zouden moeten kosten dan gebruikelijk.
Het betoog faalt.
Slotsom
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van den Broek    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017
735. BIJLAGE
Het Bvr
Artikel 22, eerste lid:
"Ten aanzien van strafzaken die in de bijlage zijn aangemerkt als strafrecht verdachten wordt:
a. indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, 0,955 punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd; [...]"
Artikel 31, eerste lid:
"In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden."
In de Werkinstructies extra uren staat in het hoofdstuk Eerste aanvraag extra uren het volgende vermeld:
"Feitelijk en Juridische complexiteit
Het criterium ‘doelmatig’ is in het Bvr gekoppeld aan de ‘feitelijke en/of juridische complexiteit’ van de zaak. Dit volgt uit (de nota van toelichting bij) artikel 19 Bvr 1994 en de daarmee samenhangende jurisprudentie.
Feitelijke complexiteit
Je spreekt van een bewerkelijke zaak, als sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire tijdgrens kan worden verleend.
Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met een deskundige.
Je neemt geen bewerkelijkheid van de zaak aan als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij. Bijvoorbeeld maatschappelijke of culturele achtergrond, taalproblemen, gebruik van een tolk, psychische stoornis of een onverzoenlijke houding. Deze factoren maken de zaak wel intensief, maar niet feitelijk complex.
Juridische complexiteit
Er is sprake van juridische complexiteit als er bijzondere rechtsvragen zijn, die zelden voorkomen in soortgelijke zaken. De tijd die bij bijzondere rechtsvragen wordt besteedt aan studie van specifiek op de zaak toegespitste literatuur, wet- en regelgeving en jurisprudentie komt voor vergoeding in aanmerking.
De advocaat moet aantonen dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag, omdat in die zaak geen of beperkte jurisprudentie aanwezig is én de wetgeving onduidelijk is, of omdat nieuwe Nederlandse wetgeving getoetst moet worden aan Europese wetgeving.
Studie in verband met het actueel houden van kennis komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit kan gaan om nieuwe wetgeving, maar ook om ophalen van juridische kennis. Zie werkinstructie artikel 2 Bvr voor meer informatie over declarabele werkzaamheden.
Juridische complexiteit van een zaak moet ook objectief vast te stellen zijn. Het enkel ontbreken van deskundigheid van de advocaat, waardoor hij meer tijd aan de zaak moet besteden, maakt de zaak niet juridisch complex c.q.