ECLI:NL:RVS:2017:2975

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
201706340/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Kerkweg-Oost 155-157 en 157A

Op 3 november 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker, wonend te Waddinxveen, en de raad van de gemeente Waddinxveen. Het geschil betreft het bestemmingsplan "Kerkweg-Oost 155-157 en 157A", dat op 5 juli 2017 door de raad is vastgesteld. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zich niet kan verenigen met de herontwikkeling van het perceel van een voormalig postkantoor tot 24 woonzorgeenheden.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. De raad heeft het spoedeisend belang van de verzoeker betwist, onder andere omdat het perceel eigendom is van Zorgvastgoed Waddinxveen B.V., die heeft bevestigd geen aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen voordat de bodemzaak is beslist. De verzoeker stelt echter dat hij spoedeisend belang ontleent aan een deel van het plangebied dat hij als privéparkeerterrein in gebruik had, maar de raad betwist dat de eigendom van deze grond op de verzoeker is overgegaan.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestemmingsplan geen wijziging in de gebruiksrechten van de verzoeker of derden met zich meebrengt. Bovendien is niet gebleken dat de gestelde privaatrechtelijke belemmering een evident karakter heeft, wat zou kunnen leiden tot een belemmering van de vaststelling van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt en wijst het verzoek af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706340/2/R6.
Datum uitspraak: 3 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Waddinxveen,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkweg-Oost 155-157 en 157A" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door U. Yntema en M.N. Kerstens, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plangebied betreft het perceel van een voormalig postkantoor dat, na enkele jaren leeg te hebben gestaan, inmiddels is gesloopt. Het bestemmingsplan voorziet in een herontwikkeling van deze locatie tot 24 woonzorgeenheden.
[verzoeker] kan zich hiermee niet verenigen.
3.    De raad heeft het spoedeisend belang van [verzoeker] in deze procedure betwist.
3.1.    Het perceel is eigendom van Zorgvastgoed Waddinxveen B.V.. Namens Zorgvastgoed Waddinxveen B.V. is bij brief van 5 september 2017 bevestigd dat geen aanvraag voor een omgevingsvergunning zal worden ingediend voordat in de bodemzaak is beslist.
In zoverre ontbreekt dan ook het spoedeisend belang.
3.2.    [verzoeker] stelt niettemin spoedeisend belang te ontlenen aan het deel van het plangebied waaraan in het voorliggende bestemmingsplan een verkeersbestemming is toegekend. Hij betoogt dat hij dit deel van het plangebied onder het vorige bestemmingsplan als privéparkeerterrein in gebruik had en dat de eigendom van deze grond als gevolg van verjaring op hem is overgegaan. Als gevolg van de bestemmingswijziging is het met onmiddellijke ingang ook derden toegestaan van het parkeerterrein gebruik te maken, waardoor hij schade lijdt omdat dat ten koste gaat van de parkeergelegenheid voor de cliënten van de daar gevestigde massagepraktijk en slenderstudio.
3.3.    De raad weerspreekt dat de eigendom van de betreffende grond op [verzoeker] is overgegaan en voert daartoe onder meer aan dat de afgelopen jaren regelmatig ook derden gebruik hebben gemaakt van de parkeergelegenheid op de betreffende grond en dat [verzoeker] deze derhalve niet exclusief in gebruik had. Voorts bestonden er afspraken over het gebruik van de grond door achtereenvolgens de rechtsvoorganger van [verzoeker] en [verzoeker], die zijn vastgelegd in een erfdienstbaarheid.
3.4.    De voorzieningenrechter constateert dat onder het vorige bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" van 30 januari 2013 op dit deel van het plangebied de bestemming "Gemengd" rustte, op grond waarvan deze grond onder meer was bestemd voor parkeervoorzieningen. In het voorliggende bestemmingsplan is aan dit deel van het plangebied een verkeersbestemming toegekend, op grond waarvan deze grond eveneens onder meer is bestemd voor parkeervoorzieningen. Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat de erfdienstbaarheid niet zal worden gewijzigd na herinrichting van de grond.
Gelet op het voorgaande brengt het voorliggende bestemmingsplan, voor zover hier van belang, geen wijziging in de gebruiksrechten van [verzoeker] of van derden voor de betreffende grond.
3.5.    Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter op vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099), waaruit volgt dat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels.
3.6.    Gelet op de hiervoor onder 3.2. en 3.3. weergegeven standpunten van partijen hierover, kan niet worden gezegd dat de gestelde privaatrechtelijke belemmering een evident karakter heeft. Als zodanig stond deze derhalve niet in de weg aan de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.7.     Derhalve is niet gebleken dat inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor [verzoeker] tot onomkeerbare gevolgen leidt die hij met het ingediende verzoek beoogt te voorkomen. Voorts volgt hieruit dat de problemen die [verzoeker] ondervindt van het gebruik van de grond door zijn buurman, hoe vervelend ook, niet het gevolg zijn van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Derhalve is niet gebleken dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
4.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Wijker-Dekker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2017
562.