201609663/1/R2.
Datum uitspraak: 1 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
mr. V. Wösten, naar hij stelt handelend namens de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen, appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2016 heeft het college op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) aan Samenwerking Lobberdensewaard B.V. (hierna: SLB) een vergunning verleend voor een ontgronding en de herinrichting van de Lobberdense Waard in het Natura 2000-gebied Rijntakken.
Tegen dit besluit heeft Wösten, naar hij stelt handelend namens MOB, beroep ingesteld.
SLB, vergunninghoudster, en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2017, waar
Wösten en het college, vertegenwoordigd door mr. P.F.H.A. Tillie, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen SLB, vertegenwoordigd door
mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek heropend en Wösten in de gelegenheid gesteld een machtiging namens MOB te overleggen. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. De overige partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb, heeft gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden en is de Nbw 1998 ingetrokken. Omdat het bestreden besluit is genomen vóór 1 januari 2017 volgt uit artikel 9.10 van de Wnb dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
2. De vergunning is verleend aan SLB en is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. De vergunning heeft betrekking op een project dat voorziet in een ontgronding en de herinrichting van de uiterwaard Lobberdense Waard. Met het project wordt enerzijds delfstoffenwinning beoogd en anderzijds wordt daarmee invulling gegeven aan de rivierkundige taakstelling voor het gebied om knelpunten te voorkomen in het kader van het project Ruimte voor de Rivier.
3. In het bestreden besluit heeft het college de zienswijze van MOB niet inhoudelijk behandeld en ongegrond verklaard omdat deze volgens het college geen betrekking had op het ontwerpbesluit. De zienswijze had volgens het college betrekking op een veehouderij, terwijl het ontwerpbesluit hier niet op zag. Bij brief van 29 mei 2017 is het college alsnog inhoudelijk op de zienswijze ingegaan. Het college handhaaft zijn standpunt dat de zienswijze ongegrond is.
4. SLB betwist de ontvankelijkheid van het beroep. Zij voert daartoe aan dat de machtiging van MOB ontoereikend is, nu hierin staat dat MOB Wösten machtigt om namens de Coöperatie, met recht van vervanging, in alle provincies van Nederland op te treden in omgevingsrechtelijke procedures die verband houden met veehouderijbedrijfsactiviteiten in de ruimste betekenis, alsook hetgeen daarmee samenhangt zoals mestbe- en verwerking, mest uitrijden en slachterijen. Namens MOB kon door Wösten in dit geval dan ook geen beroep worden ingesteld, aangezien voormelde activiteiten hier niet aan de orde zijn.
Verder voert zij aan dat MOB geen zienswijze heeft ingediend als bedoeld in artikel 3:15, eerste lid, van de Awb. Daarvoor is volgens SLB immers vereist dat uit de zienswijze blijkt dat deze betrekking heeft op het desbetreffende ontwerpbesluit, voldoende concreet moet zijn en dat hieruit moet kunnen worden afgeleid welke bezwaren betrokkene heeft tegen het ontwerpbesluit. Aan deze vereisten voldoet de brief van 12 juni 2016 niet, nu hierin uitsluitend algemene bezwaren zijn geuit tegen de wijze waarop het college op grond van het Programma Aanpak Stikstof (hierna: het PAS) vergunningen verleent voor veehouderijen en waardoor volgens MOB een te hoge stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ontstaat.
5. Artikel 6:6 van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. (…),
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:24 luidt:
"1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten."
6. De Afdeling stelt vast dat de bij het beroep overgelegde machtiging uitsluitend betrekking heeft op omgevingsrechtelijke procedures die verband houden met veehouderijbedrijfsactiviteiten. Die zijn in deze procedure niet aan de orde. Derhalve kan die oorspronkelijke machtiging niet worden gezien als een machtiging van MOB om zich in deze zaak te laten vertegenwoordigen door Wösten. Gelet op het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb heeft de Afdeling het onderzoek heropend om Wösten alsnog de gelegenheid te bieden het verzuim binnen twee weken te herstellen en aan te tonen dat hij gemachtigd is om namens MOB beroep in te stellen in deze zaak. Daarbij heeft de Afdeling er op gewezen dat indien het verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Bij brief van 17 augustus 2017 heeft Wösten van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft hij een nieuwe machtiging overgelegd. Deze machtiging dateert van 1 april 2017 en is blijkens de tekst geldig tot 1 jaar na die datum en geldt ook voor alle procedures die op basis van deze machtiging zijn aangevangen. Voorts blijkt hieruit dat MOB Wösten machtigt om haar, met recht van vervanging, te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures die verband houden met de Wet natuurbescherming in de ruimste betekenis. Met deze machtiging is het verzuim niet hersteld. Wösten heeft daarmee niet aangetoond dat hij namens MOB was gemachtigd om in deze zaak beroep in te stellen. Het bestreden besluit van 25 november 2016 is immers verleend op grond van de Nbw 1998, zoals die gold tot 1 januari 2017, en het beroepschrift dateert van 22 december 2016. Uit de tekst van de machtiging volgt dat deze uitsluitend ziet op procedures die op of na
1 april 2017 namens MOB zijn aangevangen en verband houden met de Wet natuurbescherming, zoals die geldt vanaf 1 januari 2017. Nu duidelijk was of voor Wösten duidelijk had moeten zijn op welke wijze het verzuim kon worden hersteld, het verzuim evenwel niet hersteld is binnen de daartoe gestelde termijn en vooraf op de mogelijke gevolgen hiervan is gewezen, dienen deze gevolgen in dit geval voor risico van Wösten te blijven.
7. Gelet op het voorgaande laat de Afdeling de vraag of de brief van 12 juni 2016 is aan te merken als een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15, eerste lid, van de Awb in het midden.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017
459.