201702248/1/A2.
Datum uitspraak: 1 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 januari 2017 in zaak nr. 16/2759 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) aan [appellant] een tegemoetkoming toegekend van € 2.720,00 in schade veroorzaakt door knobbelzwanen en grauwe ganzen op percelen grasland.
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Lubben en A.M.P.M. Bink, deskundige, en het college, vertegenwoordigd door E. van Wijk van Brievingh en J. Verhul, deskundige, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden. Op grond van artikel 12.1 is de Flora- en faunawet ingetrokken. Op grond van artikel 9.12, achtste lid, worden wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het Faunafonds is betrokken, voortgezet door of tegen het college.
Op grond van artikel 9.10, derde lid worden beroepszaken, gericht tegen krachtens de Flora en faunawet die zijn bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, behandeld en beslist overeenkomstig de bepalingen van die wetten.
Inleiding
2. [appellant] heeft DLV Rundvee Advies B.V. (hierna: DLV) opdracht gegeven schade te taxeren, nadat hij in januari 2015 heeft geconstateerd dat grauwe ganzen en knobbelzwanen schade hebben veroorzaakt op percelen grasland. DLV heeft op 21 december 2014, 18 maart 2015 en op 4 mei 2015 de schade getaxeerd en op 30 juni 2015 een taxatierapport uitgebracht. In het rapport is vermeld dat een perceel naast de boerderij, vlakbij de openbare weg als referentieperceel is gekozen.
3. Op 20 januari 2015 heeft [appellant] het Faunafonds verzocht om tegemoetkoming in de schade. Door een fout aan de zijde van het Faunafonds, is de aanvraag op 21 april 2015 ontvangen.
4. Bij besluit van 23 juli 2015 heeft het Faunafonds, onder verwijzing naar het taxatierapport van het Taxatiebureau Overheul Agro B.V. (hierna: Overheul) van 24 april 2015, een tegemoetkoming toegekend van € 2.720,83.
5. In bezwaar heeft [appellant] het taxatierapport van DLV overgelegd, waarin de schade is getaxeerd op € 8.395,00. Het Faunafonds heeft hierin geen aanleiding gezien terug te komen op het besluit van 23 juli 2015.
Uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank heeft overwogen dat het geschil zich beperkt tot de hoogte van de toegekende tegemoetkoming in de schade. Daarbij gaat het om de wijze van taxeren, de keuze van het referentieperceel en de hoeveelheid gras die verloren is gegaan. Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aanleiding is voor twijfel aan de deskundigheid en conclusies van de taxateur van Overheul, heeft het Faunafonds de hoogte van de tegemoetkoming op basis van deze taxatie kunnen vaststellen.
Het betoog in hoger beroep
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Faunafonds de taxatie van Overheul aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat het Faunafonds in het taxatierapport van DLV aanleiding had moeten zien te twijfelen of het taxatierapport zorgvuldig tot stand is gekomen en concludent is. Daartoe stelt [appellant] dat de door de taxateur van Overheul verrichte metingen drie maanden na het ontstaan van de schade zijn uitgevoerd, waardoor geen representatieve opname van de schade heeft plaatsgevonden. Ten onrechte heeft de rechtbank het Faunafonds gevolgd in het standpunt dat in het taxatierapport van DLV is uitgegaan van een onjuiste referentielocatie. Het gekozen referentieperceel ligt, anders dan de rechtbank stelt, niet in de luwte. Het betreft een open perceel waar alle weersinvloeden van toepassing zijn en heeft eenzelfde grondsoort, ontwateringsdiepte en grasbestand. De schade, het verschil tussen de graslengtes op de beschadigde delen en niet beschadigde delen op een vergelijkbaar perceel, is door DLV op juiste wijze vastgesteld.
Oordeel in hoger beroep
8. Het Faunafonds heeft voor de toepassing van de Flora- en faunawet de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade vastgesteld (hierna: de Beleidsregels).
8.1. Volgens artikel 5, eerste lid, wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een taxateur getaxeerd.
Volgens het derde lid stelt de taxateur, met inachtneming van de door het Faunafonds vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat.
8.2. De taxatierichtlijnen als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Beleidsregels zijn vastgesteld in de Richtlijnen van het Faunafonds ten behoeve van taxaties van faunaschade.
Volgens die richtlijnen wordt bij graslandtaxaties gebruikgemaakt van de bevindingen uit het rapport ‘Meten is weten (taxeren van opbrengstverlies in grasland met behulp van de grashoogtemeter)’ van april 2001. In dit rapport is in paragraaf 4.1 vermeld dat één van de taxatie-elementen de referentielocatie is. Met de referentielocatie wordt bedoeld een (deel)perceel dat niet begraasd is door ganzen, maar dat door factoren als onder meer ligging en graslandbeheer vergelijkbaar is met de groeiomstandigheden op het schadeperceel.
Volgens paragraaf 5.0 zijn de criteria voor een vergelijkbare referentielocatie: dezelfde grondsoort, dezelfde ontwateringsdiepte, hetzelfde graslandbeheer - hierbij in het bijzonder de mate en wijze van bemesting -, geen neveneffecten van luwtewerking, dezelfde klimatologische omstandigheden, hetzelfde grasbestand.
In paragraaf 4.1 is verder het volgende vermeld: Taxateurs hebben de taak vast te stellen wat er op een bepaald perceel had kunnen groeien als er geen begrazing was geweest door bijvoorbeeld ganzen. Hieruit vloeit voort dat zij bij de beoordeling zich zoveel mogelijk dienen te beperken tot de specifieke perceelsituatie. In nagenoeg alle situaties kan op het schadeperceel het verschil tussen onbeschadigd en beschadigd worden vastgesteld. Slechts in een enkel geval zijn de percelen zodanig begraasd dat er geen representatieve referentielocatie te vinden was. In het algemeen kan worden gesteld dat op ongeveer 2 meter van de perceelrand een representatieve referentielocatie op het perceel kan worden gevonden. In het beperkt aantal gevallen dat dit niet mogelijk is zal de taxateur, rekening houdend met factoren als onder meer perceelsituatie, wijze van graslandbeheer en ganzenbegrazing in de omgeving tot een eindtaxatie komen.
9. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheid dat DLV de eerste taxatie op 21 december 2014 heeft uitgevoerd en de laatste taxatie op 4 mei 2015, terwijl Agro Verheul op 24 april 2015 heeft getaxeerd, van belang is voor de hoogte van de getaxeerde schade. Het college heeft onweersproken gesteld dat het zo spoedig mogelijk taxeren na constatering van de schade van belang is om te kunnen vaststellen of en door welke diersoort de schade is veroorzaakt. De uiteindelijke schade in de vorm van centimeters grasverlies wordt vastgesteld kort voor de oogst of ingebruikname van een perceel. Voor gras geldt dat de groei pas in de loop van het voorjaar bij voldoende bodemtemperatuur op gang komt. Nu in dit geval niet in geschil is dat knobbelzwanen en brandganzen schade hebben veroorzaakt, is er in zoverre geen grond voor het oordeel dat het college niet van de taxatie van Overheul mocht uitgaan. Evenmin is daarvoor voldoende de omstandigheid dat Overheul een grashoogtemeter heeft gebruikt voor het meten van het grasverlies bij een hybride grassoort, nu [appellant] ter zitting heeft gesteld dat ook DLV een grashoogtemeter heeft gebruikt voor het meten van grasverlies.
10. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat in het taxatierapport van Overheul is uitgegaan van onjuiste referentielocaties. Omdat er geen schade was op de gehele oppervlakte van de schadepercelen, is de taxateur uitgegaan van referentielocaties op die percelen. Ter zitting is toegelicht dat een referentielocatie enkele honderden vierkante meter bedraagt. Op grond van de taxatierichtlijnen is er alleen aanleiding een ander referentieperceel te kiezen, in die gevallen waarin percelen zodanig zijn begraasd dat er geen representatieve referentielocatie te vinden is. Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat representatieve referentielocaties ontbraken, heeft het college in het taxatierapport van DLV, waarin is gekozen voor een referentieperceel naast de boerderij - daargelaten de vraag of dit perceel als representatief kan worden aangemerkt - geen aanleiding hoeven te zien het taxatierapport van Overheul niet ten grondslag te leggen aan de besluitvorming. Voor zover [appellant] in dit verband in hoger beroep heeft betoogd dat de door DLV gekozen referentielocaties niet representatief zijn, omdat het gras op enkele plekken na begrazing al dan niet door extra bemesting weer is aangegroeid, wat daar ook van zij, betekent niet dat daarmee is komen vast te staan de gekozen referentielocaties als zodanig niet bruikbaar of onjuist zijn.
Conclusie
11. De slotsom is dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Faunafonds in het rapport van DLV geen aanleiding heeft hoeven te zien een hogere tegemoetkoming in de schade vast te stellen.
12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017
299.