ECLI:NL:RVS:2017:2920

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
201706991/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • E.C. Koziolek-Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen provinciaal inpassingsplan voor hoogspanningsverbinding in Noord-Holland

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van de provinciale staten van Noord-Holland van 10 juli 2017, waarbij het provinciaal inpassingsplan "Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, herstelbesluit deel II" (hierna: het PIP) is vastgesteld. De verzoekers, wonend te [woonplaats], hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij onomkeerbare gevolgen willen voorkomen van de uitvoering van het PIP. De voorzieningenrechter heeft op 17 oktober 2017 een mondelinge uitspraak gedaan tijdens een openbare zitting.

De voorzieningenrechter, mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, heeft overwogen dat de verzoekers willen voorkomen dat aan Tennet en Liander op basis van het PIP een omgevingsvergunning wordt verleend voor de aanleg van een nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding tussen Middenmeer en Anna Paulowna. Tennet en Liander hebben echter toegezegd dat de werkzaamheden niet binnen zes maanden na 5 oktober 2017 zullen aanvangen en dat zij gedurende zes maanden na het verstrijken van de beroepstermijn geen aanvragen voor vergunningen zullen indienen. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

Daarnaast hebben de verzoekers aangevoerd dat het PIP een grondslag biedt voor de oplegging van gedoogbeschikkingen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat, zelfs als er gedoogbeschikkingen zouden worden opgelegd, er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de toezeggingen van Tennet en Liander. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706991/2/R6.
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
provinciale staten van Noord-Holland,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 17 oktober 2017 om 10.45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter,
griffier: mr. E.C. Koziolek-Stoof
Verschenen:
[verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door ing. G.J. Pelgrum;
provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo.
Voorts zijn Liander N.V. en Tennet TSO B.V., vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, ter zitting als partij gehoord.
Het beroep richt zich tegen het besluit van provinciale staten van 10 juli 2017, waarbij het provinciaal inpassingsplan "Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, herstelbesluit deel II" (hierna: het PIP) is vastgesteld. [verzoeker] en anderen hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Zij wensen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
[verzoeker] en anderen beogen met hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te voorkomen dat aan Tennet en Liander op grond van het PIP een omgevingsvergunning wordt verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden op hun gronden ten behoeve van de aanleg van een nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding Middenmeer - Anna Paulowna.
Tennet en Liander hebben toegezegd dat de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de kabelverbinding Middenmeer - Anna Paulowna niet binnen zes maanden na 5 oktober 2017 zullen aanvangen. Voorts hebben Tennet en Liander toegezegd dat zij gedurende zes maanden na het verstrijken van de beroepstermijn (de beroepstermijn liep tot en met 14 september 2017) geen aanvragen zullen indienen voor vergunningen ten behoeve van de verbinding Middenmeer - Anna Paulowna, voor zover deze vergunningen op grond van het bestreden besluit moeten of kunnen worden verleend en voor zover deze betrekking hebben op de percelen van verzoekers. Gelet op deze toezeggingen van Tennet en Liander is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
[verzoeker] en anderen hebben voorts aangevoerd dat het PIP een grondslag biedt voor de oplegging aan hen van gedoogbeschikkingen als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Los van de vraag of artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht daadwerkelijk een verankering van het voorgenomen openbaar werk in een in werking getreden ruimtelijk besluit, zoals bijvoorbeeld bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening vereist voor de oplegging van een gedoogbeschikking, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Indien het daadwerkelijk zo ver komt dat ten behoeve van de aanleg van de verbinding aan [verzoeker] en anderen gedoogbeschikkingen worden opgelegd, dan dienen deze er toe dat [verzoeker] en anderen de werken en werkzaamheden van Tennet en Liander ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse kabelverbindingen op hun gronden dienen te gedogen. Reeds nu Tennet en Liander te kennen hebben gegeven dat deze werken en werkzaamheden niet binnen zes maanden na 5 oktober 2017 zullen aanvangen, bestaat volgens de voorzieningenrechter met het verzoek ook in zoverre geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:882).
In hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter evenmin grond om spoedeisend belang aan te nemen bij het voorliggende verzoek.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Koziolek-Stoof
voorzieningenrechter    griffier
749.