ECLI:NL:RVS:2017:2902
Raad van State
- Hoger beroep
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- B.P.M. van Ravels
- G.T.J.M. Jurgens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door college van burgemeester en wethouders van Soest
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], die een woonwinkel exploiteert in Soest, tegen de afwijzing van haar verzoek om nadeelcompensatie door het college van burgemeester en wethouders van Soest. Het verzoek om nadeelcompensatie werd ingediend op 23 oktober 2013, naar aanleiding van omzetschade die [appellante] zou hebben geleden door verkeersbesluiten in verband met herinrichtingswerkzaamheden in de omgeving van haar winkel in 2012 en 2013. Het college heeft het verzoek op 5 december 2013 afgewezen, maar heeft later, op 12 januari 2016, het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard en haar een bedrag van € 3.418,00 aan nadeelcompensatie toegekend, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 december 2014.
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 2 september 2016 het besluit van het college vernietigd voor zover het de wettelijke rente betreft, en bepaald dat deze vanaf 23 oktober 2013 vergoed moet worden. [appellante] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij betoogde dat de SAOZ, die het college adviseerde, onzorgvuldig had gehandeld door niet te vragen naar de omstandigheden van een ontslag van een personeelslid. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet tijdig had gereageerd op het advies van de SAOZ en dat de SAOZ niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet opmerken van de arbeidsduurverkorting.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had volgens de Afdeling geen onjuist gebruik gemaakt van haar bevoegdheid door de stelling van [appellante] over de arbeidsduurverkorting buiten beschouwing te laten, omdat deze te laat was ingebracht. De toegepaste berekeningsmethode door de SAOZ werd als gangbaar en aanvaardbaar beschouwd, en de Afdeling concludeerde dat het feit dat het niet om een ontslag ging, niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid.