201603023/1/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 maart 2016 in zaak nr. ROE 15/2616 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het college op grond van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (hierna: Wet Bag) het adres [locatie A] te Maastricht ingetrokken.
Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L. Bien, advocaat te Maastricht, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] komt op tegen het intrekken van het huisnummer voor haar garage. Zij meent dat de garage het eerder toegekende huisnummer moet behouden en het college ten onrechte tot intrekking is overgegaan.
Functionele zelfstandigheid garage
2. [appellante] wenst dat de intrekking van het adres van haar garage, [locatie A] te Maastricht, wordt teruggedraaid. Zij betoogt dat de rechtbank haar beroep tegen het besluit op bezwaar van het college, waarmee de intrekking wordt gehandhaafd, ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
Zij betoogt dat de garage functioneel zelfstandig is. Daartoe voert zij aan dat de garage niet onlosmakelijk is verbonden met het pand van [appellante] aan de [locatie B]. Ook functioneert de garage niet ondersteunend aan een nabijgelegen pand, aldus [appellante]. De woning van [appellante] ligt op 25 meter afstand van de garage en er zijn andere panden die dichter bij de garage liggen, aldus [appellante].
2.1. Het college hanteert de regel dat een garagebox die zo gelegen is dat niet duidelijk is bij welk woonobject deze hoort, als verblijfsobject wordt afgebakend. Dit geldt voor garageboxen die deel uitmaken van series garageboxen en voor garageboxen onder galerijflatgebouwen, aldus het college.
Het college stelt dat de garage vrij is gelegen achter in de tuin van [locatie B]. Om deze garage te bereiken moet gebruik worden gemaakt van de doorgang van [locatie B]. De garage is alleen via deze doorgang te bereiken, aldus het college. De garage heeft volgens het college enkel de functie van autogarage/opslag en is dus ondersteunend aan het hoofdpand, de woning en heeft niet de functie van bedrijfsruimte. Het perceel waar de garage gelegen is, heeft de bestemming "Wonen", aldus het college. Het college concludeert gelet op het voorgaande dat geen sprake is van een verblijfsobject en dus geen huisnummer moet worden toegekend.
2.2. Artikel 1, aanhef en onder l en q, van de Wet bag bepaalt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
l. nummeraanduiding: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats.
[…]
q. verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik, die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Artikel 6, eerste lid, luidt:
"De gemeenteraad […] kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen."
Artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet luidt:
"De raad kan aan het college […] bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet."
Artikel 1, aanhef en onder f en l, van de Verordening naamgeving en nummering Maastricht 2010 (hierna: de Verordening) luidt:
"In deze verordening (en de daarop berustende bepalingen) wordt verstaan onder:
[…]
f. Nummeraanduiding: door het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats en een afgebakend terrein dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- en/of cijfercombinatie.
[…]
l. Verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Artikel 3, tweede lid, luidt:
"Het college kent binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen."
2.3. Een object is een verblijfsobject in de zin van artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet bag indien aan de daarin cumulatief gestelde criteria wordt voldaan. Een van die criteria is dat de eenheid van gebruik in functioneel opzicht zelfstandig is. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 726, nr. 3, blz. 6) moeten als afzonderlijk verblijfsobject worden aangemerkt objecten die, alhoewel zij een ondersteunend karakter hebben, niet onlosmakelijk met een bepaalde nabijgelegen andere eenheid van gebruik zijn verbonden, in die zin dat een directe ruimtelijke relatie daarmee ontbreekt. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een garagebox die op enige afstand is gelegen van de woning waaraan deze ten dienste staat, aldus de toelichting.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot toekenning van een nummeraanduiding neemt het college het Objectenhandboek voor de basisregistraties adressen en gebouwen 2009 (hierna: het Objectenhandboek) als uitgangspunt. Het Objectenhandboek is een handreiking van het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor de afbakening in de praktijk van het begrip ‘verblijfsobject’. In het Objectenhandboek staat ten aanzien van garageboxen:
"Garageboxen worden niet als verblijfsobjecten afgebakend; er zijn echter twee uitzonderingen. Uitzondering 1. Een garagebox die in gebruik is als zelfstandige woonruimte of als bedrijfsruimte en beschikt over een eigen toegang (vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte), wordt wel als verblijfsobject afgebakend. […]
Uitzondering 2. Een garagebox die zo gelegen is dat niet duidelijk is bij welk woonobject deze hoort, wordt eveneens wel als verblijfsobject afgebakend. Dit laatste geldt voor garageboxen die deel uitmaken van series garageboxen en voor garageboxen onder galerijflatgebouwen.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de garage niet als verblijfsobject kan worden aangemerkt. Daartoe heeft de rechtbank terecht de volgende feiten van belang geacht. De garage staat op het perceel van [nummer] in het verlengde van het pand op het perceel van [nummer] en is bereikbaar via de onderdoorgang onder [locatie C] met een recht van overpad naar het perceel [nummer]. De garage is niet bereikbaar vanaf het pand op [naastgelegen nummer] en de achterliggende panden. De garage is functioneel dienstbaar aan de woning van [appellante].
Het betoog faalt.
Vindbaarheid voor hulpdiensten en politie en inning gemeentegelden
3. Voorts betoogt [appellante] dat het niet zonder meer aannemelijk is dat hulpdiensten de garage kunnen vinden ingeval zich in de garage een incident zou voordoen.
Daarnaast stelt [appellante] dat zij last heeft van inbraken in de garage en dat met een huisnummer duidelijk is dat zij de enige eigenaar van de garage is. Dat is volgens haar ook van belang in de communicatie naar de politie.
[appellante] stelt voorts dat de gemeente nog steeds gemeentegelden incasseert voor het adres [locatie A].
3.1. Het college betoogt dat het toekennen van een extra huisnummer enkel verwarrend werkt, nu de garage vanaf de weg niet te zien is en de garage enkel bereikt kan worden via de doorgang van [locatie B]. De overige aspecten zijn niet van belang voor het oordeel of een huisnummer wordt toegekend, aldus het college.
4. Voor het beoordelen of een huisnummer wordt toegekend, geldt het onder 2.2 vermelde toetsingskader. De door [appellante] genoemde aspecten spelen daarbij geen rol en kunnen derhalve, wat er ook zij van de betogen van [appellante], niet leiden tot het toekennen van een huisnummer. Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Borman w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
725.