201700129/1/V1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 december 2016 in zaak nr. 16/24694 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2016 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris zich dient te onthouden van uitzetting van de vreemdeling buiten het grondgebied van Nederland tot op het bezwaar is beslist.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J. Baaij, rechtsbijstandverlener te Noordwijk, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de minister wordt tevens diens rechtsvoorganger verstaan.
Inleiding
2. De vreemdeling is afkomstig uit Armenië. Hij heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten omdat hij in Nederland een niertransplantatie heeft ondergaan en om afstoting te voorkomen, voor zover thans van belang, het medicijn Mycofenolaat mofetil (hierna: het medicijn) nodig heeft. Aan het besluit heeft de minister het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 23 augustus 2016 (hierna: het BMA-advies) en de BMA-nota van 26 oktober 2016 (hierna: de BMA nota) ten grondslag gelegd. Het geschil gaat over de inzichtelijkheid van het BMA-advies, het daaraan ten grondslag gelegde brondocument 7838 van 11 maart 2016 (hierna: het brondocument) en de BMA-nota wat betreft de aanwezigheid van het medicijn in Armenië.
Inhoud medische advisering
3. In het BMA-advies is vermeld dat het uitblijven van behandeling met, voor zover thans van belang, het medicijn tot een medische noodsituatie op korte termijn zal leiden. Verder is vermeld dat uit het brondocument blijkt dat het medicijn aanwezig is in Armenië.
In het brondocument is vermeld dat het medicijn beschikbaar is in, voor zover thans van belang, het Arabkir medical centre te Yerevan (hierna: de instelling). Daarbij is toegelicht dat de instelling ernaar zal streven dat de benodigde geneesmiddelen altijd voldoende beschikbaar zullen zijn om doorlopende immunosuppressieve therapie op regelmatige basis te handhaven voor elke patiënt na niertransplantatie door deze geneesmiddelen rechtstreeks van het hoofdkantoor van de apotheeknetwerken te verkrijgen (hierna: de toelichting).
In de BMA-nota is bevestigd dat uit het brondocument blijkt dat het medicijn beschikbaar is in de instelling.
Grief
4. In zijn enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb omdat niet inzichtelijk is waarom in het BMA-advies is geconcludeerd dat het medicijn voor een periode van drie maanden beschikbaar is in Armenië, nu niet inzichtelijk is waarom het streven naar beschikbaarheid van het medicijn ook beschikbaarheid voor de komende drie maanden impliceert. De minister voert onder meer aan dat reeds omdat in het BMA-advies en het brondocument is vermeld dat het medicijn aanwezig is in Armenië en dit in de BMA-nota is bevestigd, het medicijn voor een (daaropvolgende) periode van drie maanden beschikbaar is in Armenië. Daarbij wijst hij erop dat de toelichting in het brondocument niet alleen impliceert dat het medicijn reeds daadwerkelijk verkrijgbaar is, maar ook dat het kan worden verkregen door voorafgaande bestelling.
Beoordeling
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) moet de minister, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. 5.1. Paragraaf A3/7.1.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 luidt: 'De IND concludeert dat de medische behandeling niet in het land van herkomst […] beschikbaar is als […] uit het BMA-advies blijkt dat in het desbetreffende land onderbrekingen in de medicijnvoorraden voorkomen, die een maand of langer duren[…]'
Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, Reikwijdte landgebonden deel, onder 8, van het Protocol Bureau Medische Advisering van april 2016 (www.ind.nl; hierna: het Protocol) luidt: 'Bij alle gevraagde medicatie wordt standaardmatig ook naar eventuele bevoorradingsproblemen of toevoerproblemen gevraagd. Als die problemen zich voordoen, wordt uitgezocht wat de levertijd is van de gevraagde medicatie. Als in de antwoorden de gevraagde medicatie als beschikbaar wordt beantwoord en deze bevoorradingsproblemen niet zijn vermeld, dan zijn ze dus wel onderzocht en zijn deze problemen niet aan de orde. […]'
5.2. Niet in geschil is dat de vermelding in het BMA-advies dat uit het brondocument blijkt dat het medicijn aanwezig is in Armenië, zo moet worden gelezen dat het medicijn aldaar voor een (daaropvolgende) periode van drie maanden in medisch-technische zin beschikbaar is. Nu in het BMA-advies, het brondocument en de BMA-nota is vermeld dat het medicijn beschikbaar is in Armenië en daarbij geen onderbrekingen zijn vermeld in de bevoorrading van het medicijn, heeft de minister, gelet op voormeld beleid en het vermelde in het Protocol, terecht aangevoerd dat daarmee voldoende inzichtelijk is dat het medicijn voor een (daaropvolgende) periode van drie maanden beschikbaar is in Armenië. Daaraan doet de toelichting in het brondocument niet af. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
Conclusie hoger beroep
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroep
7. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de minister hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord.
7.1. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het besluit van 24 augustus 2016 en hetgeen de vreemdeling daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van hetgeen onder 5.2 is overwogen, is aan deze maatstaf voldaan.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie beroep
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 december 2016 in zaak nr. 16/24694;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Vink
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2017
154.