201607291/1/A1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college zijn beslissing om op 12 juli 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 13 september 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F.D.R. van Motman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 12 juli 2016 naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Pippelingstraat te Den Haag, ter hoogte van nummer 175, is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is, dat hij deze in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
2. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt, omdat de aangetroffen huisvuilzak niet van hem afkomstig is. Hij stelt daartoe dat hij op donderdag 7 juli 2016 een huisvuilzak in de container ter hoogte van de Pippelingstraat 175 heeft gedeponeerd en de dag daarna voor een week op vakantie is gegaan. Bovendien wordt op maandagochtend het aan de straat gezette huisvuil opgehaald, waardoor de huisvuilzak dan nooit op dinsdag, de dag waarop de huisvuilzak is aangetroffen, nog naast de container kan liggen. Het enkele feit dat er een reclamefolder met zijn adressering in de aangetroffen huisvuilzak is gevonden, is onvoldoende bewijs dat deze zak wel van hem afkomstig is, nu foldermateriaal regelmatig verkeerd wordt bezorgd, aldus [appellant].
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Nu in de huisvuilzak een reclamefolder is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant], is deze tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Dit is een bewijsvermoeden.
2.3. Voor zover [appellant] in dat verband heeft aangevoerd dat foldermateriaal vaker verkeerd wordt bezorgd, overweegt de Afdeling dat er geen grond bestaat om dit aan te nemen. Niet is gebleken dat bij het college klachten bekend zijn van een onjuiste postbezorging in zijn woonomgeving. De door [appellant] overgelegde foto van een stapel reclamefolders in de straat maakt dat niet anders, reeds omdat dat ongeadresseerde folders betreft.
Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling voorts terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat [appellant] op 8 juli 2016 voor een week op vakantie is gegaan, niet maakt dat de op 12 juli 2016 aangetroffen huisvuilzak niet tot hem kan worden herleid. De Afdeling overweegt hiertoe dat de periode van 8 juli tot en met 12 juli 2016 niet een dusdanig lange periode betreft dat onaannemelijk moet worden geacht dat [appellant] de huisvuilzak vóór zijn vakantie onjuist ter inzameling heeft aangeboden. De stelling van [appellant] dat de inzameldag van huisvuil een maandag is en dat de op dinsdag aangetroffen huisvuilzak derhalve niet van hem kan zijn, is hiertoe eveneens onvoldoende. Het is niet onaannemelijk dat de onjuist aangeboden huisvuilzak op de daartoe aangewezen inzameldag niet is opgehaald en is blijven staan.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Daalder w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017
374-842.