201508039/1/A3.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2015 in zaak nr. 15/130 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse
(de Afdeling leest: Nissewaard).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse, thans: Nissewaard, een verzoek van [appellante] om haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: de brp) te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 27 november 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. Collet, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door L.J. Makkinga, E.E. van Leeuwen, S.E. Loman en C.E. den Heijer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is in de brp geregistreerd als [appellante], [naam], geboren op [..-..-….] te [plaats], Sierra Leone. Deze gegevens zijn ontleend aan een door [appellante] op 7 december 2001 bij de gemeente Dronten afgelegde verklaring onder ede en komen overeen met een door [appellante] op 17 december 2000 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) afgelegde verklaring.
[appellante] heeft het college op 24 april 2014 verzocht de gegevens te wijzigen naar [appellante], [naam], geboren op [..-..-….] te [plaats], Nigeria.
Ter staving van haar verzoek tot wijziging heeft zij een Sworn Declaration of Age, afgegeven door de High Court Registry of Lagos State van 14 februari 2014, een Attestation of Birth van 28 februari 2014, afgegeven door de National Population Commission te Lagos en een brief van de Nigeriaanse ambassade te Den Haag van 9 april 2014 overgelegd.
2. Bij het besluit van 27 november 2014 heeft het college de afwijzing van het verzoek tot wijziging gehandhaafd, omdat [appellante] in onvoldoende mate heeft aangetoond dat de overgelegde documenten op haar betrekking hebben en daarom niet onomstotelijk vaststaat dat de in de brp opgenomen gegevens van [appellante] onjuist zijn.
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] in een eerdere procedure heeft verzocht om wijziging van haar persoonsgegevens in de brp en daartoe een op 1 februari 2013 door de Nigeriaanse ambassade te Den Haag afgegeven Nigeriaans paspoort heeft overgelegd. Het college heeft het verzoek bij besluit van 5 april 2013 afgewezen.
In de hier voorliggende zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zijn die een inhoudelijke beoordeling rechtvaardigen. Zij heeft het beroep daarom ongegrond verklaard.
4. [appellante] betoogt, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb.
4.1. In de uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, heeft de Afdeling aanleiding gezien haar rechtspraak over herhaalde aanvragen en verzoeken terug te komen van besluiten aan te passen. In die uitspraak heeft zij geoordeeld dat, als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek. Anders dan de rechtbank in dit geval heeft gedaan, beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer ambtshalve of hetgeen door een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag is gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het belang van beëindiging van het geschil, het beroep tegen het besluit van 27 november 2014 beoordelen.
6. [appellante] betoogt dat het college de afwijzing van haar verzoek ten onrechte heeft gehandhaafd. Hiertoe voert zij aan dat zij in 2008 in het kader van de Generaal Pardonregeling bij de IND heeft gemeld dat het eerder door haar onder ede verklaarde onjuist is en zij in [plaats], Nigeria is geboren. Destijds beschikte zij niet over brondocumenten over het desbetreffende feit. De IND heeft geen gevolg gegeven aan die melding. Waarom de IND dat niet heeft gedaan, is niet duidelijk.
Door de weigering van het college de registratie in de brp aan te passen, is deze incorrect. Als gevolg daarvan kan [appellante] niet tot Nederlander worden genaturaliseerd. Het college heeft de twijfel of de overgelegde documenten op haar zien ten onrechte mede gebaseerd op de resultaten van een in verband met de aanvraag om toelating als vluchteling verrichte taalanalyse, nu die analyse juist heeft geleid tot twijfel bij de IND over de juistheid van haar verklaring dat zij uit Sierra Leone afkomstig was, aldus [appellante].
6.1. Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) luidt:
"De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend."
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3014), dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer een volgens deze opsomming sterker document op het moment van ontlening niet aanwezig is. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. 6.3. In het dossier bevinden zich de volgende stukken:
- een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 oktober 2005 in zaak nr. 04/46196, inhoudende de ongegrondverklaring van het beroep van [appellante] tegen het besluit van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 14 oktober 2004 tot weigering van verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan [appellante], omdat niet aannemelijk is dat zij de Sierra Leoonse nationaliteit bezit. Daarbij is van belang geacht dat bij een taalanalyse is vastgesteld dat [appellante] niet afkomstig is uit Sierra Leone. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat geen grond voor twijfel aan die vaststelling aanwezig is;
- een brief van de IND van 15 januari 2008, inhoudende dat is vastgesteld en in rechte is komen vast te staan dat [appellante] onjuiste gegevens heeft verstrekt omtrent haar identiteit en/of nationaliteit en dat in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet [appellante] een laatste kans wordt geboden haar werkelijke identiteit bij de IND aan te tonen aan de hand van een geldig nationaal paspoort of, indien het niet mogelijk is dat te verkrijgen, een kopie van een gelegaliseerde geboorteakte of een gewaarmerkt uittreksel uit het geboorteregister, dan wel een nationale identiteitskaart uit het land van herkomst of, indien zij niet in het bezit van een van die documenten kan komen, de bij de brief gevoegde verklaring in te vullen, waarna de IND zal beoordelen of [appellante] daadwerkelijk in bewijsnood verkeert of dat zij alsnog een geldig authentiek identiteitsdocument dient over te leggen;
- de door [appellante] ingevulde en op 11 februari 2008 ondertekende ‘Verklaring tot aanpassing identiteit en/of nationaliteit in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’, waarin zij heeft verklaard dat zij op [..-..-….] te is geboren te [plaats], Nigeria en dat zij de Nigeriaanse nationaliteit heeft, maar zij niet in het bezit is van een op haar naam gesteld nationaal paspoort of identiteitsbewijs en geen gelegaliseerde geboorteakte of een gewaarmerkt uittreksel uit het geboorteregister kan overleggen en dus een beroep op bewijsnood doet;
- de door de IND op 8 mei 2008 aan [appellante] afgegeven verblijfsvergunning, waarin is vermeld dat zij de Sierraleoonse nationaliteit heeft.
6.4. Voorts stelt de Afdeling vast dat de Sworn Declaration of Age van 14 februari 2014 betreft een verklaring van [oom], afgelegd in de High Court Registry of Lagos State. Volgens deze verklaring is [oom] de oom van [naam] [appellante] en is de laatstgenoemde geboren op [..-..-….] te [plaats], Lagos State. [plaats] is een voorstad van de stad Lagos.
De Attestation of Birth van 28 februari 2014 is door de National Population Commission te Lagos afgegeven op grond van deze Sworn Declaration of Age.
In de brief van de Nigeriaanse ambassade te Den Haag van 9 april 2014 wordt verklaard dat voormelde Attestation of Birth betrekking heeft op [naam] [appellante] en dit dezelfde persoon is als degene waarop het paspoort met nr. [.........] ziet. Dit is het hiervoor onder 3. vermelde Nigeriaanse paspoort dat [appellante] bij het eerdere wijzigingsverzoek aan het college heeft overgelegd.
6.5. Naar ter zitting bij de Afdeling is vastgesteld, is tussen partijen niet in geschil dat de met betrekking tot [appellante] in de brp geregistreerde gegevens betreffende haar geboorteplaats en -land feitelijk onjuist zijn.
Uit het feit dat de Attestation of Birth is afgegeven op grond van een Sworn Declaration of Age kan worden afgeleid dat ten tijde van de geboorte geen inschrijving daarvan in het geboorteregister heeft plaatsgevonden. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat in Nigeria geen bewijs van geboorteregistratie voorhanden is op grond waarvan [appellante] een uittreksel uit het geboorteregister kan verkrijgen.
Het college heeft desgevraagd geen andere documenten dan de door [appellante] reeds overgelegde kunnen noemen waarmee tot vaststelling van het geboorteland en de geboorteplaats kan worden gekomen.
De authenticiteit van het Nigeriaanse paspoort van [appellante] wordt door het college niet bestreden. De overige overgelegde documenten bevestigen de in het paspoort vermelde gegevens. Gelet hierop en op de omstandigheden dat alleen wijziging van de geboorteplaats en het land van herkomst wordt gevraagd, niet in geschil is dat [appellante] niet uit Sierra Leone komt en de in de brp opgenomen gegevens betreffende de geboorteplaats en het geboorteland van [appellante] derhalve onjuist zijn, het belang van [appellante] bij het gelijktrekken van deze gegevens met hetgeen op de overgelegde documenten staat vermeld evident is en het college niet heeft kunnen aangeven welke informatie [appellante] anders of meer had kunnen overleggen om de verzochte wijziging van de gegevens te bewerkstelligen, dienen deze gegevens in dit geval te worden gewijzigd.
Het betoog slaagt.
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 november 2014 dient te worden vernietigd.
8. Nu het college, gelet op vorenoverwogene, bij het opnieuw voorzien in de zaak niet anders kan dan het besluit van 19 juni 2014 herroepen, ziet de Afdeling aanleiding in de zaak te voorzien op de wijze als in het dictum vermeld.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2015 in zaak nr. 15/130;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse van 27 november 2014, kenmerk CZJZRB-BZR.14.0307.001;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse van 19 juni 2014, kenmerk IW.SWS.KC2;
VI. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard in de basisregistratie personen [plaats], Nigeria als geboorteplaats en geboorteland van [appellante] inschrijft;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Slump w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017
598.