ECLI:NL:RVS:2017:2791

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
201702330/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied derde herziening en beroep tegen planregels

Op 18 oktober 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten A en B, beiden wonend te Didam, en de raad van de gemeente Montferland. Het geschil betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening', dat op 26 januari 2017 door de raad is vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, specifiek gericht tegen artikel 3, lid 3.2.1, onder f, van de planregels, en het niet mogelijk maken van parkeergelegenheid op hun gronden ten zuiden van de Oude Maatsestraat.

De Afdeling heeft op 22 september 2017 de zaak ter zitting behandeld. Appellanten betogen dat de wijziging in de planregels hun bedrijfsvoering ernstig beperkt, omdat niet zonder meer andere bouwkundige voorzieningen voor nevenactiviteiten gerealiseerd kunnen worden. De raad heeft echter toegelicht dat de voorwaarden in de planregels zijn opgenomen om te waarborgen dat de agrarische functie van de gronden niet in het gedrang komt. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen parkeervoorzieningen toe te staan op de gronden van appellanten, aangezien er voldoende parkeermogelijkheden zijn op andere gronden en de raad de verharding van agrarische grond niet wenselijk acht.

De conclusie van de Afdeling is dat het beroep van appellanten ongegrond is verklaard, en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 oktober 2017.

Uitspraak

201702330/1/R1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Didam, gemeente Montferland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Montferland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, derde herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door L. Bosch, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 29 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld. Op 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" vastgesteld en op 28 januari 2016 heeft hij het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede herziening" vastgesteld. Het onderhavige plan voorziet hoofdzakelijk in een doorvertaling van beleidswijzigingen. Het bestemmingsplan "Buitengebied" en de eerste en tweede herziening daarvan blijven onverkort van toepassing, voor zover daarin met het onderhavige plan geen wijziging wordt aangebracht. Het plan heeft betrekking op het gehele buitengebied van de gemeente Montferland met uitzondering van die locaties in het buitengebied waarvoor eerder een partiële herziening van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden en waarop specifieke regels van toepassing zijn.
2.    [appellant] exploiteert op het perceel [locatie] te Didam een agrarisch bedrijf met melkrundvee en struisvogels. Aan de zuidzijde van de Oude Maatsestraat is op de zolder van de bestaande struisvogelstal een vergaderruimte gerealiseerd en is een deel van de stal verbouwd tot kookstudio met entree en toilet. Aan de noordzijde van de Oude Maatsestraat vinden in de bestaande gebouwen agrarische activiteiten plaats en ligt de bedrijfswoning. De meest noordelijke loods wordt echter gebruikt voor spelactiviteiten, voorlichting en educatie. Het beroep van [appellant] is gericht tegen artikel 3, lid 3.2.1, onder f, van de planregels en tegen het niet mogelijk maken van parkeergelegenheid op zijn gronden ten zuiden van de Oude Maatsestraat.
Procesbelang
3.    De raad betoogt dat [appellant] geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep, voor zover zijn beroep betrekking heeft op artikel 3, lid 3.2.1, onder f, van de planregels, omdat hij de gronden aan de noordzijde van de Oude Maatsestraat heeft verkocht.
3.1.    Blijkens het verhandelde ter zitting heeft [appellant] de desbetreffende gronden weliswaar verkocht, maar heeft de overdracht nog niet plaatsgevonden en woont hij nog steeds in de woning op het perceel [locatie]. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep.
Toetsingskader
4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inhoudelijk
5.    Allereerst betoogt [appellant] dat door wijziging van artikel 3, lid 3.2.1, onder f, van de planregels uitsluitend bouwkundige voorzieningen ten behoeve van nevenactiviteiten en daarbij behorende ondergeschikte horeca zijn toegestaan, voor zover die voorzieningen op grond van wet- en regelgeving vereist en/of noodzakelijk zijn om het bouwwerk geschikt te maken voor de betreffende nevenactiviteit. Volgens hem had deze voorwaarde alleen gesteld hoeven te worden bij het realiseren van bouwkundige voorzieningen ten behoeve van de bij de nevenactiviteiten behorende ondergeschikte horeca. Met de onderhavige planregeling wordt zijn bedrijfsvoering derhalve ernstig beperkt, omdat thans niet zonder meer andere met de nevenactiviteit samenhangende bouwkundige voorzieningen gerealiseerd kunnen worden.
5.1.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden van [appellant] ten zuiden van de Oude Maatsestraat de bestemming "Agrarisch" toegekend. Aan een deel van die gronden is eveneens de aanduiding "bouwvlak" en de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit" toegekend. Aan de gronden van [appellant] ten noorden van de Oude Maatsestraat is eveneens de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan het noordelijke deel van de bestaande loods is eveneens de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit" toegekend.
Artikel 1, onder bq, van de planregels luidt: "Nevenactiviteiten: een bedrijfsmatige of beroepsmatige activiteit die uit oogpunt van inkomenswerving wordt uitgeoefend naast de hoofdfunctie in een bouw- of bestemmingsvlak en daaraan in ruimtelijk, en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is."
Artikel 3, lid 3.1, luidt: "De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[..];
j. uitoefening van nevenactiviteiten op het adres als genoemd in onderstaande tabel, waarbij de activiteit zich dient te concentreren binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit’ met de daarbij behorende ondergeschikte horeca voor zover dit in de kolom opmerkingen is aangegeven:
[..];
[locatie] Didam:
- kookstudio, vergaderruimte, workshops: de activiteiten zijn uitsluitend toegestaan binnen de gebouwen binnen het gedeelte van het bouwvlak aan de zuidkant van de Oude Maatsestraat. Ondergeschikte horeca is toegestaan;
- spelactiviteiten en voorlichting/educatie: de activiteiten zijn uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding aan de noordkant van de Oude Maatsestraat. Ondergeschikte horeca is toegestaan;
[..]."
Lid 3.2.1 luidt: "Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
[..];
f. (bouwkundige) voorzieningen (bouwwerken, andere werken geen gebouwen zijnde, installaties etc.) in bestaande gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten en de daarbij behorende ondergeschikte horeca uitsluitend daar waar dat op grond van de tabel opgenomen in lid 3.1, onder j, als nevenactiviteit is toegestaan, alsmede in bestaande gebouwen zoals dat op grond van lid 3.5, sub 3.5.3, kan worden en wordt toegestaan, een en andere uitsluitend voor zover die voorzieningen op grond van wet- en regelgeving vereist en/of noodzakelijk zijn om het bouwwerk geschikt te maken voor de betreffende nevenactiviteit;
[..]."
5.2.    De raad heeft toegelicht dat de in artikel 3, lid 3.2.1, onder f, van de planregels opgenomen voorwaarde dat (bouwkundige) voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan voor zover die voorzieningen op grond van wet- en regelgeving vereist en/of noodzakelijk zijn om het bouwwerk geschikt te maken voor de betreffende nevenactiviteit, is opgenomen om te voorkomen dat ruimtes door het aanbrengen van (bouwkundige) voorzieningen dusdanig worden aangepast dat deze minder geschikt worden om weer agrarisch in gebruik te nemen. Hierbij wijst de raad erop dat de als "Agrarisch" bestemde gronden allereerst zijn bestemd voor agrarische bedrijven en dat slechts ondergeschikt aan deze functie nevenactiviteiten zijn toegestaan. Voorts heeft de raad te kennen gegeven dat lid 3.2.1, onder f, er niet aan in de weg staat dat gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de keuze van de raad voor het in lid 3.2.1, onder f, van de planregels opnemen van de voorwaarde dat (bouwkundige) voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan voor zover die voorzieningen op grond van wet- en regelgeving vereist en/of noodzakelijk zijn om het bouwwerk geschikt te maken voor de betreffende nevenactiviteit, niet onredelijk.
Het betoog van [appellant] faalt.
6.    Verder betoogt [appellant] dat ten onrechte niet is voorzien in het realiseren van parkeergelegenheid op de gronden ten zuiden van de Oude Maatsestraat. Hij wijst erop dat deze locatie ook wordt bezocht door bezoekers die slecht ter been zijn, zodat het wenselijk is om dichtbij de bestaande struisvogelstal waarin onder meer de kookstudio is gevestigd enkele parkeerplekken (voor minder validen) te mogen realiseren.
6.1.    Artikel 3, lid 3.1, luidt: "De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[..];
qa. Medegebruik van agrarische grond als parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘sa-pa’."
6.2.    De Afdeling stelt vast dat op de gronden van [appellant] ten zuiden van de Oude Maatsestraat geen parkeervoorziening ten behoeve van de toegestane nevenactiviteiten is toegestaan, nu aan deze gronden niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - parkeervoorziening" is toegekend.
6.3.    De raad heeft toegelicht dat op de gronden van [appellant] ten noorden van de Oude Maatsestraat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor bezoekers van de nevenactiviteiten die op gronden ten zuiden van de Oude Maatsestraat zijn toegestaan, hetgeen door [appellant] niet is betwist. Ook acht de raad verharding van de gronden ter plaatse van de door [appellant] gewenste parkeervoorziening niet wenselijk, nu deze in agrarisch gebied liggen. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat de locatie ook wordt bezocht door bezoekers die slecht ter been zijn, overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat aan de voorkant van de struisvogelstal bestaande verharding ligt zodat kinderen en bezoekers die slecht ter been zijn met de auto kunnen worden afgezet. Gelet op het voorgaande heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen om op de gronden van [appellant] ten zuiden van de Oude Maatsestraat niet te voorzien in extra parkeergelegenheid.
Het betoog van [appellant] faalt.
Conclusie
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Driessen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017
634.