ECLI:NL:RVS:2017:2741

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
201702185/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en terugvordering van teveel uitgekeerde voorschotten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 9 september 2016 de zorgtoeslag over 2015 definitief vastgesteld op € 55,00 en € 1.677,00 aan teveel uitgekeerde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat [appellante] en haar toeslagpartner tot 10 juli 2015 gehuwd waren en dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het inkomen van de toeslagpartner had meegenomen bij de berekening van de zorgtoeslag. In hoger beroep verzocht [appellante] om middeling van haar inkomen over de jaren 2013 tot en met 2017, maar dit verzoek werd niet in behandeling genomen omdat het niet gericht was tegen de aangevallen uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor [appellante] het bedrag van € 1.677,00 moet terugbetalen. De mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling werd ook genoemd, maar er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201702185/1/A2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2017 in zaak nr. 16/7348 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2015 voor [appellante] definitief berekend en vastgesteld op € 55,00 en € 1.677,00 aan teveel uitgekeerde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 1 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. Y.D.M. Zoomers, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft in 2015 zorgtoeslag ontvangen. Bij het berekenen van het voorschot heeft de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking genomen dat haar inkomen over de maanden januari tot en met november van dat jaar is geschat op € 2.337,00. Het inkomen van haar [toeslagpartner], is voor de maanden januari tot en met november 2015 geschat op € 12.000,00. Het gezamenlijk toetsingsinkomen is voor de periode van januari tot en met november 2015 derhalve geschat op € 14.337,00
Besluitvorming
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft de over 2015 als voorschotten ontvangen toeslagen definitief vastgesteld. Hierbij is in aanmerking genomen dat het inkomen van [appellante] over de maanden januari tot en met november 2015 is vastgesteld op € 21.574,00. Het inkomen van [toeslagpartner] is voor de maanden januari tot en met november 2015 vastgesteld op € 11.815,00. Het gezamenlijk toetsingsinkomen is voor de periode van januari tot en met november 2015 derhalve vastgesteld op € 33.389,00. In verband met deze inkomensgegevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2015 definitief vastgesteld op € 55,00. [appellante] kon zich daar niet in vinden en heeft daarom bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangevoerd dat bij de vaststelling van het gezamenlijk toetsingsinkomen ten onrechte [toeslagpartner] voor de maanden januari tot en met november 2015 als haar toeslagpartner is aangemerkt, nu zij sinds 1 mei 2015 duurzaam gescheiden van elkaar leven. Het bezwaar is ongegrond verklaard. In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen daar ter nadere motivering aan ten grondslag gelegd dat [appellante] en [toeslagpartner] tot 10 juli 2015 met elkaar gehuwd zijn geweest en dat [toeslagpartner] tot 8 december 2015 op hetzelfde adres als [appellante] ingeschreven heeft gestaan, zodat zij tot die datum als toeslagpartners worden aangemerkt.
Uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat niet in geschil is dat [appellante] en [toeslagpartner] tot 10 juli 2015 met elkaar gehuwd waren, zodat [toeslagpartner], voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 juli 2015, als partner in de zin van artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient te worden aangemerkt en zijn inkomen op grond van artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in aanmerking dient te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van [appellante]. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit de Basisregistratie personen volgt dat [appellante] en [toeslagpartner] tot 8 december 2015 op hetzelfde adres stonden ingeschreven, zodat de Belastingdienst/Toeslagen [toeslagpartner] tot en met 30 november 2015 terecht als toeslagpartner van [appellante] heeft aangemerkt.
Hoger beroep
4.    In hoger beroep verzoekt [appellante] om haar inkomen over de jaren 2013 tot en met 2017 te middelen.
4.1.    Het aldus aangevoerde richt zich niet tegen de aangevallen uitspraak en kan reeds daarom niet tot vernietiging leiden. Voor zover [appellante] middeling van haar inkomen over bepaalde jaren wenst, dient zij zich te richten tot de inspecteur.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellante] het bedrag van € 1.677,00 moet terugbetalen. Als zij dat bedrag niet kan betalen, of niet in één keer, dan kan zij de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een betalingsregeling te treffen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017
502.