201700630/1/A2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2016 in zaak nr. 16/4001 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig van [appellant B] met kenteken [...] (hierna: het voertuig) weg te slepen en in bewaring te stellen.
Bij besluit van 4 mei 2016 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2017, waar [appellant B], bijgestaan door mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde], [appellant A], vertegenwoordigd door voornoemde personen, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Peeters, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft het voertuig weggesleept en in bewaring gesteld, omdat het blijkens het proces-verbaal van 8 januari 2016 en de bijgevoegde foto’s stond geparkeerd voor een nooduitgang die op last van de brandweer dag en nacht vrijgehouden dient te worden, aan de Uiterwaardenstraat, ter hoogte van nummer 10, in Amsterdam.
2. Het college heeft zich in het besluit van 4 mei 2016, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, op het standpunt gesteld dat het voertuig op juiste gronden is weggesleept. Het voertuig stond in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) geparkeerd voor een nooduitgang die op last van de brandweer dag en nacht vrijhouden dient te worden. Dat er sprake is van een nooduitgang is met een bord aangegeven. Doordat de auto voor de nooduitgang stond geparkeerd konden de hulpdiensten geen gebruik maken van de toegangsweg, waardoor sprake was van een gevaarlijke situatie. Doordat [appellant A] vanaf het moment dat zij pech kreeg met het voertuig voldoende tijd had om deze gevaarlijke situatie te beëindigen, is geen sprake van overmacht, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen omdat het voertuig in strijd met artikel 5 van de Wvw 1994 was geparkeerd en er geen sprake was van overmacht. De rechtbank heeft voorts het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen.
Hoger beroep
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen omdat het voertuig in strijd met artikel 5 van de Wvw 1994 was geparkeerd. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een gevaarlijke situatie is gecreëerd door het voertuig tegenover de nooduitgang te parkeren. De nooduitgang is een personenuitgang. Doordat het voertuig op 15 meter afstand van de nooduitgang stond geparkeerd konden de hulpdiensten gebruik maken van de toegangsweg. [appellant A] en [appellant B] voeren voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het, gelet op de tekst van het bord en de situatie ter plaatse, voor verkeersdeelnemers voldoende duidelijk had moeten zijn dat het gehele weggedeelte voor de nooduitgang vrijgehouden moest worden en dat dat ook betekent dat er niet op 15 meter afstand van de nooduitgang geparkeerd mag worden. De aanduiding op het bord is nagenoeg niet te lezen en daarop is niet aangegeven dat de gehele toegangsweg moet worden vrijgehouden. Verder staan er bij de nooduitgang geen verkeersborden ter aanduiding van een parkeerverbod.
4.1. Wvw 1994
Artikel 5 luidt:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."
Artikel 170 luidt:
"1. Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met
a. het belang van de veiligheid op de weg, […]"
4.2. Het college heeft aan de toepassing van bestuursdwang ten grondslag gelegd dat het voertuig in strijd met artikel 5 van de Wvw 1994 was geparkeerd voor een nooduitgang en dat wegslepen van het voertuig noodzakelijk was in het belang van de veiligheid op de weg. Aan de hand van de door [appellant A] en [appellant B] ter zitting getoonde foto’s is komen vast te staan dat zich achter het hek waarop het bord met de aanduiding nooduitgang is bevestigd een personenuitgang bevindt. De nooduitgang is gelet hierop geen doorgang voor voertuigen van hulpdiensten maar een vluchtweg voor personen. Het voertuig stond op enige afstand van het hek geparkeerd waardoor het deze vluchtweg niet blokkeerde. Doordat het voertuig op een uitrit stond geparkeerd leverde het evenmin gevaar of hinder voor het doorgaande verkeer op de weg op. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voertuig in strijd met artikel 5 van de Wvw 1994 was geparkeerd en dat het college bevoegd was om in het belang van de veiligheid op de weg bestuursdwang toe te passen. Dat, zoals het college ter zitting heeft gesteld, de hulpdiensten zo dicht mogelijk bij het hek moeten kunnen parkeren geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat een dergelijk belang niet wordt beschermd door artikel 170, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994.
4.3. Het betoog slaagt.
Conclusie en opdracht
5. De conclusie is dat het besluit van 4 mei 2016 is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog toereikend te motiveren op grond waarvan het in dit geval bevoegd was om bestuursdwang toe te passen door het voertuig weg te slepen dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Het college dient de Afdeling en [appellant A] en [appellant B] de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 4.2 het daar omschreven gebrek te herstellen en
- de Afdeling en [appellant A] en [appellant B] de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017
85-809.