201706075/2/R2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Kats, gemeente Noord-Beveland,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Delta Farms" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2017, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het wijzigingsplan strekt tot de bouw van een loods voor de opslag en het inpakken van zagers, ofwel wormen die in bassins worden gekweekt als visvoer, aan de Colijnseplaatse Groeneweg. De loods heeft een maximale lengte van 75 m en een maximale hoogte van 7 m.
[verzoeker], die woont aan de [locatie] in Kats, kan zich niet met het plan verenigen.
Ontvankelijkheid
3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] op grond van het zicht- en afstandscriterium niet in zijn beroep tegen het besluit van 27 juni 2017 kan worden ontvangen, nu hij niet als belanghebbende bij dat besluit kan worden aangemerkt.
3.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken".
Artikel 8.1 luidt als volgt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter".
3.2. De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.3. Tussen partijen staat vast dat het perceel van [verzoeker] op een afstand van ongeveer 1000 m ligt van de locatie waar de loods is gepland. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, is deze afstand, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Het feit dat [verzoeker] door het vlakke en open karakter van de tussengelegen gronden, vanuit de glazen deur van de bijkeuken die naar de tuin leidt en vanuit de tuin, onder de bomen op zijn terrein door, enig zicht op de locatie heeft, acht de voorzieningenrechter daarvoor voorshands onvoldoende. Ook de omstandigheid dat door de aanwezigheid van de loods zijn zicht op de molen in het op meer dan 2000 m afstand van zijn perceel gelegen dorp Colijnsplaat mogelijk enigszins zal worden belemmerd, is daartoe onvoldoende.
Voorts wordt overwogen dat [verzoeker] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks deze afstand, een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
4. De conclusie is dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit van 27 juni 2017 als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
4.1. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017
240.