201604393/1/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Simpelveld,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Simpelveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Molsbergerweg 10 en ong." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2016, waar [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Aussems, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. P.H.J. Soogelee, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de bouw van drie vrijstaande woningen aan de Molsbergerweg te Simpelveld. In het vorige bestemmingsplan uit 2015 waren naast de bestaande woning op het perceel aan de Oude Molsbergerweg 10 al twee bouwvlakken opgenomen en was beoogd te voorzien in de bouw van 2 nieuwe woningen. Echter, omdat in dit plan de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw" ontbrak, was dit op basis van het plan niet mogelijk. Op basis van het bestemmingsplan uit 2010 was het wel mogelijk 2 woningen te bouwen. Om de omissie in het plan van 2015 te herstellen en om tot een andere verkaveling te komen is het hier aan de orde zijnde plan vastgesteld. De woning op het perceel Oude Molsbergerweg 10 zal worden gesloopt en daarvoor in de plaats komt ook een nieuwe woning.
2. [appellanten] wonen op de [locatie]. Zij hebben direct uitzicht op het plangebied. Zij vrezen dat het plan zal leiden tot een ernstige aantasting van hun woongenot, een waardedaling van hun woning en een aantasting van de landschappelijke en natuurhistorische waarde van de omgeving. Voorts is het plan volgens hen in strijd met het provinciale en gemeentelijk beleid.
3. De raad stelt dat [appellanten] geen belanghebbenden zijn omdat hun uitzicht op het plangebied vrijwel nihil is.
3.1. De Afdeling is van oordeel dat nu [appellanten] uitzicht hebben op het plangebied en zij bovendien in de directe omgeving van het plangebied wonen, zij belanghebbenden zijn.
Het betoog van de raad faalt.
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
5. [appellanten] voeren aan dat het plan zal leiden tot een ernstige aantasting van hun uitzicht en daarmee tot een waardedaling van hun woning. Het huidige uitzicht vanuit de woning op het plangebied, dat nu bestaat uit een weide met hoogstamfruitbomen en akkers, is volgens hen bepalend voor hun woongenot. [appellanten] voeren aan dat het plangebied een groen gebied is, grenzend aan het buitengebied, met een weide en hoogstamboomgaard, dat onderdeel uitmaakt van het groene karakter van de wijk Molsberg. Dit groene karakter zal door de woningbouw worden aangetast. De hoogstamfruitbomen in het gebied die zullen verdwijnen zijn volgens hen kenmerkend voor het Zuid-Limburgse landschap. De raad gaat hieraan ten onrechte voorbij. [appellanten] stellen dat zij vanwege dit uitzicht destijds aanzienlijk meer hebben betaald voor hun woning dan andere bewoners in de omgeving die dit uitzicht niet hebben. De bouwvlakken die in het plan uit 2010 in het plangebied waren opgenomen zouden volgens hen niet tot een ernstige aantasting van het uitzicht hebben geleid. Op basis van het plan uit 2015 was helemaal geen nieuwbouw mogelijk. Zij voeren aan dat ze er op basis van de vorige plannen vanuit mochten gaan dat de plannen voor het gebied niet zouden wijzigen. Een ambtenaar van de gemeente heeft destijds bovendien aangegeven dat de plannen voor de woningbouw hoogstwaarschijnlijk niet tot uitvoering zullen worden gebracht. Volgens [appellanten] heeft de raad in het plan niet gemotiveerd welke stedenbouwkundige overwegingen er ten grondslag liggen aan de beslissing thans drie woningen toe te staan en heeft de raad geen rekening gehouden met hun belangen. Volgens hen is in dit verband ook onduidelijk of de raad de planschade kan vergoeden.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het vrij uitzicht van [appellanten] op dit moment al zeer beperkt is door de woningen aan de Peitzenberg 19 en de Oude Molsbergerweg 11 en de twee straten die er tussen de woning en het plangebied liggen. De raad wijst er verder op dat ook op grond van het vorige plan al woningen en bijgebouwen in het plangebied mogelijk waren. De zichtlijn vanuit de woning van [appellanten] blijft met dit plan net zo breed als bij de bouwmogelijkheden die het vorige plan bood, terwijl de woningen nu minder hoog mogen worden. De projectie van het hoofdbouwblok en de hoogte van het bouwvolume is volgens de raad voor [appellanten] in dit plan gunstiger.
5.2. De Afdeling stelt voorop dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De enkele omstandigheid dat het vorige bestemmingsplan ter plaatse woningen op een andere plek mogelijk maakte dan wel niet mogelijk maakte, betekent niet dat de raad de bouwvlakken nu niet heeft mogen aanpassen, zodat de woningen op een andere plek kunnen komen. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan immers geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van de betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad de belangen van [appellanten] niet bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht vanuit de woning van [appellanten] en het groene karakter van de omgeving niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Daarbij heeft hij kunnen betrekken dat het uitzicht op het plangebied gelet op de woningen aan de Peitzenberg 19 en de Oude Molsbergerweg 11 op dit moment al zeer beperkt is. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan, of dat een eventuele planschadeclaim aan de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] voeren aan dat in het plangebied regelmatig de groene specht wordt waargenomen. De groene specht staat op de rode lijst van kwetsbare, vrij schaarse, broedvogels. Verder liggen er in de omgeving meerdere dassenburchten. Deze dassen gebruiken het plangebied als foerageergebied. Volgens [appellanten] heeft de raad onvoldoende onderzoek gedaan naar de flora en fauna in het gebied en ten onrechte slechts verwezen naar een zeer verouderd bureau-onderzoek uit 2008.
6.1. De raad heeft in de plantoelichting volstaan met een beschrijving van de aanwezige natuurwaarden, gebaseerd op de natuurgegevens van de provincie Limburg die in 2008 zijn geactualiseerd. Volgens de plantoelichting blijkt uit deze natuurgegevens dat er geen meldingen zijn gedaan van de aanwezigheid van broedvogels. De dichtstbijzijnde melding betreft een broedende grasmus, op ongeveer 100 m van het plangebied. Deze melding dateert van 2010 en vormt geen belemmering. Volgens de toelichting is het onwaarschijnlijk dat er in het plangebied ter plekke beschermde soorten voorkomen. Mocht dit al zo zijn, dan zal het gaan om soorten waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt. Voor de bouw van de woningen hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. De raad heeft toegelicht dat hij verder onderzoek niet nodig acht omdat in het plan slechts de bouwvlakken worden verschoven binnen de al bestaande bestemming "Wonen".
De raad heeft na de vaststelling van het plan een quikscan flora en fauna laten uitvoeren. Hierin wordt geconcludeerd dat het nog niet uitgesloten is dat de jaarrond beschermde gewone dwergvleermuis een verblijfplaats heeft in de nog bestaande woning aan de Oude Molsbergerweg 10. De woning kan niet eerder worden gesloopt voordat onderzoek heeft plaatsgevonden naar deze soort en is getoetst in hoeverre de aanvraag van een ontheffing nodig is. Gelet op het feit dat de sloop pas op termijn is beoogd, wordt het uitvoeren van een vleermuizenonderzoek op dit moment weinig zinvol geacht. De dakranden zijn immers lastig af te sluiten voor vleermuizen, waardoor voorafgaand aan de sloop wederom een onderzoek nodig zal zijn. Geadviseerd wordt het onderzoek naar de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis in de periode half mei - september voorafgaand aan de sloopmelding/vergunning uit te voeren. Verder is de boomgaard volgens het rapport geschikt als foerageergebied voor de das, maar zijn gebruikssporen niet aangetroffen. Volgens de quickscan bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen dassenburchten. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied zijn er niet.
6.2. De Afdeling is van oordeel dat [appellanten] terecht aanvoeren dat de raad met de enkele verwijzing naar de natuurgegevens van de provincie uit 2008 ten tijde van de vaststelling van het besluit onvoldoende had onderzocht en gemotiveerd dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet aan het plan in de weg staat. De informatie is te oud om te kunnen vaststellen of er in het gebied op dit moment beschermde soorten voorkomen. Gelet hierop is het besluit in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Daartoe wordt overwogen dat de raad na het bestreden besluit alsnog een quickscan flora en fauna heeft laten uitvoeren. Uit die quickscan volgt dat niet is uitgesloten dat de dwergvleermuis een verblijfplaats heeft in de bestaande woning. Artikel 11 van de Ffw beschermt de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van vleermuizen. Derhalve zal voor de sloop van de woning opnieuw moeten worden onderzocht of de dwergvleermuis een verblijfplaats heeft in de woning. Er kan indien dat het geval is echter een ontheffing worden aangevraagd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een ontheffing voor deze vleermuissoort op grond van artikel 2, derde lid, onder d of e van het Vrijstellingsbesluit niet mogelijk zal zijn. Wat betreft de dassenburchten en de groene specht die volgens [appellanten] in het plangebied aanwezig zijn wordt overwogen dat deze volgens de quickscan in het plangebied niet voorkomen. De eigen waarneming van [appellanten] biedt onvoldoende grond om aan deze conclusie in het onderzoek te twijfelen. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de Ffw in zoverre aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De Afdeling acht, nu [appellanten] hebben kunnen reageren op de alsnog opgestelde quickscan, aannemelijk dat zij door toepassing van artikel 6:22 niet zijn benadeeld. Aannemelijk is voorts dat ook andere belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld, nu het plan niet wijzigt.
7. [appellanten] voeren aan dat een deel van de tuinen van de voorziene woningen volgens de plantoelichting buiten de zogenaamde contour uit het provinciale beleid zullen komen te liggen. Volgens [appellanten] maakt het plan het mogelijk dat vergunningvrije bijgebouwen ook buiten die contour komen te liggen, hetgeen niet passend is in het provinciaal beleid.
7.1. De raad heeft toegelicht dat een klein deel van het plangebied, de achtertuinen, buiten de rode contour ligt. Er heeft echter geen wijziging plaatsgevonden ten opzichte van het vorige plan, zodat het provinciaal beleid in zoverre niet van toepassing is. Dit geldt ook voor de mogelijkheid om bijbehorende bouwwerken te realiseren.
7.2. In het Limburgs Kwaliteitsmenu staat dat het beleid hierin geldt voor ontwikkelingen waarbij nieuwe functies een nieuw ruimtebeslag leggen op het buitengebied en/of met nieuwe verstening en verglazing gepaard gaan. Het gaat volgens de toelichting dan om nieuwe woningen, woongebieden, uitbreidingen van agrarische bedrijven, nieuwe agrarische bedrijven, glastuinbouw, niet-agrarische bedrijven en bedrijventerreinen.
De Afdeling is van oordeel dat nu in het plangebied dat buiten de rode contour ligt deze ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt, de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Limburgs Kwaliteitsmenu niet op het plan van toepassing is.
Gelet hierop faalt dit betoog.
8. [appellanten] voeren aan dat de raad niet heeft gemotiveerd dat het plan past binnen het regionale en het gemeentelijke woonbeleid. In deze stukken wordt geconcludeerd dat de planvoorraad de vraag overstijgt. Inzet van de structuurvisie is het maken van afspraken om onbenutte bouwmogelijkheden te schrappen.
8.1. In de plantoelichting is het plan getoetst aan het Regionaal Woonbeleid 2012-2020. Hierin wordt geconcludeerd dat de drie woningen zullen worden gebouwd volgens de inzichten van levensloopbestendig wonen en dat dit in overeenstemming is met de afspraken die zijn gemaakt. Verder staat in de plantoelichting dat de twee woningbouwkavels zogenaamde harde planvoorraad betreffen en reeds zijn meegenomen in de woningbouwprogrammering. De derde nieuw te realiseren woning komt in de plaats van de te slopen woning aan de Oude Molsbergerweg 10. Van een toevoeging van het aantal woningen is dan ook geen sprake. Wat betreft het gemeentelijk beleid is in de plantoelichting opgenomen dat de voorziene ontwikkeling is opgenomen in het huidige woningbouwprogramma van de gemeente. De Afdeling is van oordeel dat de raad met het bovenstaande voldoende heeft gemotiveerd dat het plan past binnen het regionale en gemeentelijke woonbeleid.
Het betoog faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Nu [appellanten] gelet op hetgeen hiervoor onder 6.2 is overwogen terecht beroep hebben ingesteld tegen het besluit van 21 april 2016, ziet de Afdeling aanleiding de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Simpelveld tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 56,50 (zegge: zesenvijftig euro en vijftig cent);
III. gelast dat de raad van de gemeente Simpelveld aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
603.