201600661/1/A3.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bunde, gemeente Meerssen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 december 2015 in zaak nr. 14/1069 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen. Dit verzoek zag op het openbaar maken van het verkeersbesluit van het wandelpad langs de Geulle in Bunde, zoals aangeduid op een bij het verzoek gevoegde kaart, en op een document waaruit het maaibeleid van de gemeente met betrekking tot dat pad blijkt.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft het college dit besluit gewijzigd door de motivering aan te vullen en mee te delen dat het verzoek is doorgezonden aan de Staat der Nederlanden en het gemeentebestuur van Maastricht.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door R.L.M. Baltesen, zijn verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid [appellant]
1. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het door [appellant] ingestelde hoger beroep te komen, ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of het hoger beroep ontvankelijk is. Daartoe is van belang dat het college heeft aangevoerd dat de handelwijze van [appellant] en zijn gemachtigde blijk geeft van misbruik van een wettelijke bevoegdheid doordat zij kiezen voor procederen in plaats van het zelf bij het waterschap indienen van een Wob-verzoek of informeel contact opnemen met het college.
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder andere in de uitspraak van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3118) kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. 1.2. De door het college aangevoerde omstandigheden bieden naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat [appellant] met de door dit Wob-verzoek geïnitieerde procedure misbruik van recht maakt.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het verzoek op zich duidelijk was. Het college heeft aangegeven dat de informatie niet onder hem berustte. Ter zitting heeft [appellant] het doel van het Wob-verzoek gemotiveerd. De Afdeling overweegt dat die motivering en de inhoud van het Wob-verzoek niet van dien aard zijn dat het verzoek niet geacht kan worden het doel van de Wob, te weten openbaarmaking voor een ieder, te dienen.
Dat [appellant] ervoor gekozen heeft om niet alsnog een verzoek in te dienen bij andere bestuursorganen waaronder de stukken wellicht wel berusten, maar te gaan procederen over het niet doorzenden van het verzoek door het college is een onvoldoende sterk aanknopingspunt om te komen tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van recht. Voor niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens misbruik van recht bestaat dan ook geen aanleiding.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat het college het primaire besluit naar aanleiding van zijn bezwaar heeft herroepen. Daartoe voert hij aan dat het college hangende de bezwaarfase een gewijzigd besluit heeft genomen waarin besloten is het verzoek alsnog door te zenden naar de bestuursorganen waaronder de verzochte informatie zou kunnen berusten. Hij stelt dat hij daarom recht heeft op proceskostenvergoeding in bezwaar.
2.1. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb luidt:
"De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid."
2.2. Het college heeft in het primaire besluit de door [appellant] verzochte informatie geweigerd omdat deze niet onder het college berustte. Bij besluit van 12 december 2013 heeft het college de motivering van deze weigering nader aangevuld. Ook is aan [appellant] meegedeeld dat zijn verzoek inmiddels is doorgezonden aan andere bestuursorganen. In het besluit op bezwaar is de beslissing in stand gebleven. Dat het college het verzoek van [appellant] inmiddels had doorgezonden aan de Staat der Nederlanden en het gemeentebestuur van Maastricht, maakt niet dat de beslissing tot weigering is herroepen.
Het betoog van [appellant] faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Rietberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017
725.