201607579/1/A1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2016 in zaak nr. 16/554 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2015 heeft het college [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen/plaatsen van een woonark in het water op het perceel Kasteellaan ongenummerd te Eijsden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 januari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.E.H.M. Reijnders, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. Op het perceel rust ingevolge het geldende bestemmingsplan "Water recreatiecentrum Eijsden" de hoofdbestemming "Water". Voorts heeft het perceel de dubbelbestemming "Stroomvoerend rivierbed" en de aanduiding "liggebied woonschip". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat ingevolge artikel 12, onder II, onder A, van de planvoorschriften binnen de bestemming "Stroomvoerend rivierbed" niet nieuw mag worden gebouwd. Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gelezen in verbinding met artikel 12, onder II, onder B, van de planvoorschriften.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van een omgevingsvergunning in de weg staat. Volgens hem heeft het perceel van [vergunninghouder] een lengte van ten hoogste twintig meter en is de vergunde woonark langer dan twintig meter, waardoor duidelijk is dat de ark de perceelgrens overschrijdt en deels op het perceel van [appellant] is voorzien. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [appellant] naar het in beroep overgelegde relaas van bevindingen en naar de kadastertekeningen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1897), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van ontheffing in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat. Een privaatrechtelijke belemmering is eerst evident in evenbedoelde zin, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan voorzien is op grond die in eigendom toebehoort aan een ander en die ander niet in realisering ervan berust en er ook niet in hoeft te berusten. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 22 januari 2016 gesteld dat de woonark volgens de tekeningen die bij de verleende omgevingsvergunning horen, 20,4 meter lang is en dat uit de gegevens waarover het college ten tijde van dat besluit beschikte niet blijkt dat een woonark met dergelijke afmetingen gedeeltelijk buiten de eigendomsgrens van [vergunninghouder] wordt geplaatst. Uit de aanvraag om omgevingsvergunning en de bij de omgevingsvergunning behorende tekeningen noch uit hetgeen door [appellant] is aangevoerd en overgelegd, waaronder het relaas van bevindingen, kan worden afgeleid dat het bouwen en plaatsen van de woonark zal leiden tot een overschrijding van de erfgrens en dat deze is voorzien op het eigendom van [appellant]. Dit wordt ondersteund door de ter zitting bij de Afdeling door het college gegeven toelichting dat nog onderzoek wordt gedaan naar de situering van de perceelgrens. Nu niet vaststaat dat de erfgrens door het bouwplan wordt overschreden, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat er in zoverre geen grond is voor het oordeel dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Hagen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017
374-842.