ECLI:NL:RVS:2017:2623

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
201703837/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 1 mei 2017 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had eerder, op 30 maart 2017, deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, maar de staatssecretaris ging hiertegen in hoger beroep.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Lok, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 28 september 2017 geoordeeld dat het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling kennelijk ongegrond is. De staatssecretaris had in zijn hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling onvoldoende had gemotiveerd. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zijn standpunt wel degelijk deugdelijk had gemotiveerd en dat de rechtbank hierin een fout had gemaakt.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond. De vreemdeling had betoogd dat hij in zijn land van herkomst, Afghanistan, een risico liep op gedwongen rekrutering, maar dit argument werd door de Raad van State verworpen. De vreemdeling had niet voldoende onderbouwd dat hij vreest voor gedwongen rekrutering en zijn minderjarigheid werd ook niet als voldoende argument beschouwd. Uiteindelijk werd het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201703837/1/V2.
Datum uitspraak: 28 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 1 mei 2017 in zaak nr. NL17.1500 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 mei 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Lok, advocaat te Assen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1.    Hetgeen de vreemdeling in het incidenteel hogerberoepschrift aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris heeft hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet slechts van zwaarwegend belang geacht dat meerdere door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen toevallig zijn.
3.1.    De staatssecretaris betoogt terecht dat hij bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling, naast de tegenwerping dat veel van de gestelde gebeurtenissen op een hoge mate van toevalligheid berusten, ook heeft betrokken dat het relaas op meerdere punten bevreemdingwekkend, tegenstrijdig en vaag is. Zo heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij de vreemdeling niet volgt in zijn stelling dat zijn vader door de Taliban is vermoord, nu de vreemdeling dit slechts van horen zeggen heeft en hij niet de naam kent van de persoon die zijn vader zou hebben vermoord, terwijl hij heeft verklaard dat deze uit hetzelfde dorp komt. Nu de moord op zijn vader de aanleiding is om uit Afghanistan te vertrekken, mag van de vreemdeling verwacht worden dat hij meer over deze gebeurtenis kan vertellen, aldus de staatssecretaris. Ook heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat niet wordt gevolgd dat de Taliban drie dagen na de gestelde moord op zijn vader zijn huis binnen zijn gevallen, daarbij zijn oom aantroffen en hem met rust hebben gelaten, nu de vreemdeling heeft verklaard dat de Taliban zijn hele familie wilde doden. Voorts heeft de staatssecretaris betrokken dat uit de verklaringen van de vreemdeling niet is gebleken dat hij is gezocht in de vijf jaar nadat zijn vader vermoord zou zijn. Evenmin volgt hij dat de vreemdeling het risico zou nemen om naar Jalalabad te gaan om boodschappen te doen, nu hij daar bekenden uit zijn dorp tegen kan komen voor wie hij is gevlucht. De vreemdeling heeft bovendien vaag verklaard over de dorpsgenoot die zijn oom daar zou hebben gesproken, nu hij niet kan verklaren hoe deze dorpsgenoot hem van een afstand kon herkennen, waarbij het evenmin duidelijk is waarop de vreemdeling baseert dat de Taliban via deze dorpsgenoot van zijn aanwezigheid op de hoogte is, aldus de staatssecretaris. Ook heeft de staatssecretaris het bevreemdingwekkend geacht dat de oom van de vreemdeling tijdens de inval in zijn huis, die volgens de vreemdeling volgde op de herkenning in Jalalabad, wederom met rust is gelaten. Volgens de staatssecretaris is het vreemd dat de Taliban genoegen nam met de verklaring van de oom dat de vreemdeling niet thuis was, terwijl de Taliban volgens de vreemdeling wist dat hij bij zijn oom verbleef en deze oom er al eerder voor had gezorgd dat hij uit handen van de Taliban bleef.
3.2.    Gelet op vorenstaande, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet slechts van belang geacht dat veel van de door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen toevallig zijn. De staatssecretaris betoogt, gelet op wat in 3.1. is overwogen en nu de vreemdeling die tegenwerpingen in beroep niet gemotiveerd heeft bestreden, terecht dat hij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas deugdelijk heeft gemotiveerd.
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 30 maart 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
5.    De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij in zijn land van herkomst een risico loopt op gedwongen rekrutering. Volgens de vreemdeling loopt hij hierop door zijn leeftijd een bijzonder risico.
5.1.    Dit betoog faalt. De staatssecretaris heeft zich in het besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van de vreemdeling niet blijkt dat hij vreest voor gedwongen rekrutering. Voorts is de enkele omstandigheid dat de vreemdeling behoort tot de groep jonge mannen die kan worden ingezet voor de gewapende strijd, onvoldoende om aan te nemen dat hij reeds daarom bij terug keer een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (vergelijk de uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888). De beroepsgrond faalt.
6.    De vreemdeling heeft tot slot betoogd dat de staatssecretaris geen rekening heeft gehouden met zijn minderjarigheid. Deze beroepsgrond faalt, reeds nu de vreemdeling dit niet heeft onderbouwd.
7.    Het beroep van de vreemdeling is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 1 mei 2017 in zaak nr. NL17.1500;
IV.    verklaart het door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Prins
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2017
284-806.