ECLI:NL:RVS:2017:2619

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
201705930/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 27 september 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.J.M. van Ewijk, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 17 juli 2017 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 6 juni 2017 hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel had afgewezen. De vreemdelingen hadden verzocht om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, maar hun aanvragen werden niet gehonoreerd.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris een vertrekverklaring overgelegd, waaruit bleek dat de vreemdelingen op 10 augustus 2017 vrijwillig naar Armenië waren vertrokken met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie. De Raad van State oordeelde dat, gezien deze omstandigheden, de vreemdelingen geen belang meer hadden bij de beoordeling van hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State heeft in zijn beslissing ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 27 september 2017, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

Uitspraak

201705930/1/V1.
Datum uitspraak: 27 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 juli 2017 in zaak nrs. NL17.2851, NL17.2852 en NL17.2853 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 6 juni 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 juli 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.J.M. van Ewijk, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben een ieder een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft een door de vreemdelingen ondertekende vertrekverklaring overgelegd waaruit blijkt dat de vreemdelingen op 10 augustus 2017 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vrijwillig vanuit Nederland vertrokken zijn naar hun land van herkomst, Armenië. Onder deze omstandigheden hebben de vreemdelingen geen belang bij beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2017.
2.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017
488-847.