201706979/2/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. Mount Koraal B.V., gevestigd te Wassenaar, en IBB Kondor B.V., gevestigd te Oegstgeest,
2. het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
3. [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats], en anderen,
4. [verzoeker sub 4] en anderen, wonend te Overveen, gemeente Bloemendaal,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 18 augustus 2017 in zaken nrs. 17/3047 en 17/3048 in het geding tussen:
[verzoeker sub 4] en anderen
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2017 heeft het college het verzoek van [verzoeker sub 4] en anderen om tegen Mount Koraal en IBB Kondor handhavend op te treden vanwege de bouw van negen woningen in het kader van het project "Bijduinhof" op het perceel aan de Bloemendaalseweg 329 te Overveen (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2017 heeft het college het verzoek van [verzoeker sub 4] en anderen om handhavend op te treden ten aanzien van het bouwen van een ondergrondse parkeergarage op het perceel afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2017 heeft het college de door [verzoeker sub 4] en anderen gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 2 januari 2017 en 7 februari 2017 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [verzoeker sub 4] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 mei 2017 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [verzoeker sub 4] en anderen te nemen. De rechtbank heeft verder een voorlopige voorziening getroffen, te weten het opleggen van een bouwstop die inhoudt dat het bouwen ten behoeve van het project "Bijduinhof" wordt gestaakt en gestaakt blijft tot twee weken nadat het college een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
Tegen deze uitspraak hebben Mount Koraal en IBB Kondor, het college, [verzoeker sub 3] en anderen en [verzoeker sub 4] en anderen hoger beroep ingesteld.
Mount Koraal en IBB Kondor, het college, [verzoeker sub 3] en anderen en [verzoeker sub 4] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 september 2017, waar Mount Koraal en IBB Kondor, vertegenwoordigd door ing. S. Haver, ing. A.A. Spaan en D. Vat, bijgestaan door mr. R.J.H. Minkthorst, advocaat te Nijmegen, het college, vertegenwoordigd door mr. V.H.P. Lückers, R.P. Perquin en R. Ouweleen, bijgestaan door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, en [verzoeker sub 3] en [persoon], bijgestaan door mr. drs. W. de Vis, zijn verschenen. Voorts zijn voor [verzoeker sub 4] en anderen mr. G.J. de Lange en mr. T. Schermerhorn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In 2012 en 2014 zijn aan projectontwikkelaar Hillgate Koraal B.V., de rechtsvoorganger van Mount Koraal, van rechtswege bouwvergunningen eerste fase en tweede fase (hierna: de vergunningen) gegeven voor de bouw van negen woningen en een parkeergarage op het perceel. Het project staat bekend onder de naam "Bijduinhof". Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college de bezwaren tegen de van rechtswege gegeven vergunningen ongegrond verklaard. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
Op de tekeningen behorende bij de vergunningen staat dat de woningen een nokhoogte van 10,30 m zullen krijgen. In de voorschriften bij de vergunning tweede fase is bepaald dat het uitzetten en bepalen van het peil in overleg met Bouw- en Woningtoezicht moet geschieden. Het college en Mount Koraal en IBB Kondor, de uitvoerder van het project, hebben vervolgens het peil in overleg vastgesteld op 3,42 m +NAP. Mount Koraal heeft vervolgens aan het college te kennen gegeven dat zij als nullijn voor de bouwwerken een peil van 4,10 m +NAP hanteert. Dit betekent dat de nokhoogte van de woningen, gerekend vanaf het door het college vastgestelde peil van 3,42 m +NAP, 10,98 m is.
[verzoeker sub 4] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel. Zij stellen dat de bouwwerkzaamheden plaatsvinden in strijd met de verleende vergunningen en het bestemmingsplan "Van Wijkgarage", dat ter plaatse van het perceel gebouwen met een nokhoogte van maximaal 11 m toestaat. Volgens hen ligt het peil lager dan waarvan het college is uitgegaan en is de nokhoogte van de in aanbouw zijnde woningen te hoog en is daarnaast de bovenkant van de ondergrondse parkeergarage niet onder het maaiveld als bedoeld in het bestemmingsplan gerealiseerd.
Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten heeft het college de verzoeken om handhavend optreden afgewezen omdat volgens hem in overeenstemming met de vergunningen is gebouwd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de verleende vergunningen niet de verplichting bevatten om de nokhoogte van de negen woningen maximaal 10,30 m boven het peil als bedoeld in het bestemmingsplan te bouwen. Voor zover op bouwtekeningen ‘peil’ staat vermeld, wordt daarmee volgens het college het bouwkundig peil, de rekenkundige nullijn, bedoeld.
De rechtbank heeft overwogen dat vergunningen van rechtswege alleen kunnen zijn gegeven als het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat ‘peil’ op de bouwtekeningen redelijkerwijs ook het peil als bedoeld in artikel 1.47 van de voorschriften van het bestemmingsplan betreft. Volgens de rechtbank zijn de woningen wat betreft de nokhoogte in afwijking van de vergunningen en het bestemmingsplan gebouwd. De voorzieningenrechter begrijpt de uitspraak verder aldus dat de rechtbank van oordeel is dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zich geen overtreding heeft voorgedaan en dat het college volgens de rechtbank derhalve bevoegd was bestuurlijke handhavingsmiddelen te treffen. De rechtbank heeft onder meer bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en heeft met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening een bouwstop opgelegd.
3. Mount Koraal en IBB Kondor, het college en [verzoeker sub 3] en anderen verzoeken de voorzieningenrechter te bepalen dat de opgelegde bouwstop wordt opgeheven. Het college verzoekt de voorzieningenrechter voorts om de door de rechtbank opgelegde verplichting een nieuw besluit op bezwaar te nemen, te schorsen. [verzoeker sub 4] en anderen verzoeken de voorzieningenrechter om de opgelegde bouwstop te verlengen tot zes weken na de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure.
4. De rechtbank heeft een bouwstop opgelegd tot twee weken nadat het college een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat het nog ongeveer drie weken nodig heeft om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De opgelegde bouwstop zou vanaf het moment van de zitting in dat geval dus nog vijf weken duren. De opgelegde bouwstop leidt ertoe dat de oplevering van de woningen wordt vertraagd. [verzoeker sub 3] en anderen betogen dat zij, als toekomstige bewoners van deze woningen, daarvan grote nadelige financiële gevolgen ondervinden en dat het tevens problemen oplevert van praktische aard. De voorzieningenrechter neemt reeds daarom spoedeisend belang aan bij de gevraagde voorzieningen.
5. De voorzieningenrechter ziet, bij afweging van de betrokkene belangen, aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de opgelegde bouwstop wordt opgeheven.
Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de bouw van de woningen ten tijde van de uitspraak van de rechtbank reeds vergevorderd was. Hoewel de bovenste verdieping nog niet geheel afgebouwd is, is de maximale hoogte van de woningen reeds behaald. Opheffing van de bouwstop heeft dan ook niet tot gevolg dat er hoger gebouwd zal worden. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat bij een peil van 3,42 m +NAP, waarvan het college is uitgegaan in het bij de rechtbank bestreden besluit, de nokhoogte van de bebouwing niet afwijkt van de volgens het bestemmingsplan maximaal toegestane nokhoogte van 11 m. De maximale nokhoogte van 11 m zou aansluiten bij de hoogte van de nabijgelegen woningen, waaronder die van [verzoeker sub 4] en anderen.
Ten aanzien van de parkeergarage overweegt de voorzieningenrechter dat de parkeergarage, behoudens de entree daarvan, nagenoeg geheel is gerealiseerd. Voorts blijkt uit de stukken dat de parkeergarage vanaf de percelen van [verzoeker sub 4] en anderen beperkt zichtbaar is. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoeker sub 4] en anderen een beperkter belang hebben bij voortzetting van de bouwstop dan de belangen van Mount Koraal en IBB Kondor en [verzoeker sub 3] en anderen bij het niet laten voortduren van de bouwstop. De nadelige financiële gevolgen voor Mount Koraal en IBB Kondor en [verzoeker sub 3] en anderen zijn aanzienlijk. Verder is door [verzoeker sub 3] en anderen ter zitting gesteld dat de vertraging in de oplevering van de woningen voor [verzoeker sub 3] en anderen nadelige gevolgen heeft wat betreft beschikbare woonruimte, schoolkeuze voor kinderen en te verlenen mantelzorg.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening de opgelegde bouwstop op te heffen.
6. Ten aanzien van het verzoek van het college om de verplichting tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar te schorsen, overweegt de voorzieningenrechter dat uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. De door het college gestelde omstandigheid dat mogelijk tegen dit nieuwe besluit beroep zal worden ingesteld, geeft geen aanleiding daar in dit geval anders over te oordelen. Deze omstandigheid doet zich immers in alle gevallen dat een nieuw besluit moet worden genomen voor.
Voor zover het college van opvatting is dat op grond van de uitspraak een besluit moet worden genomen, inhoudende dat een last onder dwangsom of bestuursdwang wordt opgelegd, mist dit feitelijke grondslag. De uitspraak komt erop neer dat het college zich volgens de rechtbank ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het onbevoegd was bestuurlijke handhavingsmiddelen te treffen. Het college is niet toegekomen aan de beoordeling of bijzondere belangen die zich verzetten tegen handhaving zich voordoen. Niet aannemelijk is dat uitvoering van de aangevallen uitspraak zonder meer zal leiden tot gevolgen die niet ongedaan kunnen worden gemaakt, indien de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet wordt bevestigd.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
7. De voorzieningenrechter zal bij wijze van voorlopige voorziening de bouwstop opheffen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker sub 4] en anderen om de bouwstop te verlengen, afwijzen. De voorzieningenrechter zal voorts het verzoek van het college om bij wijze van voorlopige voorziening de verplichting een nieuw besluit op bezwaar te nemen te schorsen, afwijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Redelijke toepassing van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan Mount Koraal en IBB Kondor, het college en [verzoeker sub 3] en anderen het door hen betaalde griffierecht terugbetaalt.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland bij uitspraak van 18 augustus 2017 opgelegde bouwstop ten aanzien van het project "Bijduinhof" wordt opgeheven;
II. wijst het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal voor het overige af;
III. wijst het verzoek van [verzoeker sub 4] en anderen af;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan Mount Koraal B.V. en IBB Kondor B.V. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het verzoek terugbetaalt, aan het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het verzoek terugbetaalt en aan [verzoeker sub 3] en anderen € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het verzoek terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2017
163-811.