ECLI:NL:RVS:2017:2541
Raad van State
- Hoger beroep
- J. Hoekstra
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de verklaring van rijvaardigheid door het CBR na vermoedens van fraude en onterecht geslaagden
In deze zaak gaat het om de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van [appellante] door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 6 februari 2015. De intrekking volgde na een anonieme melding over frauduleuze praktijken van een examinator in samenwerking met verschillende rijscholen. Het CBR heeft onderzoek gedaan naar de slagingspercentages van kandidaten van deze rijscholen en heeft geconstateerd dat er vermoedens waren van valsheid in geschrifte en oplichting. De politie heeft een rapport opgesteld waarin werd geconcludeerd dat 197 kandidaten, waaronder [appellante], mogelijk onterecht waren geslaagd voor hun rijexamen.
Het CBR heeft de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van [appellante] gemotiveerd door te verwijzen naar verschillende indicatoren die duiden op onterecht geslaagden. Tijdens de zitting heeft [appellante] betoogd dat het CBR niet bevoegd was om de verklaring in te trekken en dat dit in strijd was met Europese regelgeving. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het CBR voldoende bewijs had geleverd dat de verklaring ten onrechte was afgegeven, op basis van de door de politie opgestelde indicatoren.
De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid terecht was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat [appellante] niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van de verklaring. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheid van het CBR om de integriteit van het rijexamen te waarborgen en de noodzaak om frauduleuze praktijken aan te pakken.