201607359/1/A3.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 10 februari 2016 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2016:284 heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellanten] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2015 in zaak nr. 15/206 gegrond verklaard. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van 23 december 2014 vernietigd en de staatsecretaris opgedragen een nieuw besluit op het door [appellanten] gemaakte bezwaar te nemen. De Afdeling heeft daarbij bepaald dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling. Bij besluit van 5 april 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellanten] gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij besluit van 1 september 2016 heeft de staatssecretaris de beslissing op bezwaar van 5 april 2016 aangevuld en geweigerd inzage te geven in de justitiële brongegevens die in 2013 door Justid aan Bureau Bibob verstrekt zijn.
Tegen het besluit van 1 september 2016 hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2017, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant A] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellanten] richten zich tegen het aanvullende besluit op bezwaar van 1 september 2016. Dat betreft een weigering tot inzage in de justitiële documentatie van [appellanten] die ten grondslag heeft gelegen aan Bibob-adviezen over hen aan de gemeenten Eindhoven, Veldhoven, Eersel en Nuenen. De staatssecretaris neemt thans het standpunt in dat hij deze gegevens niet kan verstrekken omdat hij gelet op artikel 52 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) gehouden is deze geheim te houden.
Het beroep
1.1. [appellanten] betogen dat de staatssecretaris tegenstrijdig handelt met zijn handelswijze bij de Bibob-adviezen over hen. Zij betogen dat op grond van artikel 14 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob) geen gegevens in het Bibob-advies mogen worden opgenomen waarvan de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht. Op grond van artikel 18 van de Wet Bibob registreert het Bureau geen persoonsgegevens waarvan de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht.
[appellanten] concluderen uit het feit dat de staatssecretaris in het besluit van 1 september 2016 een beroep doet op zijn plicht tot geheimhouding van de verzochte gegevens op grond van artikel 52 van de Wjsg dat het Bibob-advies in strijd met artikel 14 en 18 van de Wet Bibob is opgesteld. De gegevens die de staatssecretaris nu weigert, hadden niet in het Bibob-advies mogen worden verwerkt, aldus [appellanten].
Voorts stellen zij dat ze niet in de gelegenheid zijn gesteld tot het geven van een zienswijze bij de verwerking van hun persoonsgegeven in het Bibob-advies, hetgeen volgens hen in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 42, derde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp)
[appellanten] stellen voorts dat de staatssecretaris in strijd met artikel 10 van de Wjsg in het kader van het opstellen van het Bibob-advies gegevens aan zichzelf heeft verstrekt omtrent niet onherroepelijke veroordelingen. Het ministerie en het Bureau Bibob hebben volgens hen ten onrechte niet-onherroepelijke persoonsgegevens geautomatiseerd verwerkt. Daarmee hebben zij niet de zorgvuldigheid in acht genomen, aldus [appellanten].
Ook stellen zij dat door het Landelijk Bureau Bibob ten onrechte een beroep is gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onder andere in de zaak met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2016:284 waarin de Afdeling op 10 februari 2016 uitspraak heeft gedaan, waardoor zij zich niet hebben kunnen uitlaten over de persoonsgegevens. Zij betogen dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het fair play beginsel en de rechtszekerheid. Zij verzoeken de Afdeling daarom de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie opdracht te geven het Bibob-advies in te trekken en aan te passen en gebruikers in te lichten daarover. Daarnaast verzoeken zij om alle persoonsgegevens en verwijzingen naar persoonsgegevens uit het Bibob-advies te verwijderen.
1.2. Voorts verzoeken zij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie opdracht te geven te komen tot een voorstel voor schadevergoeding, danwel schadevergoeding toe te kennen.
1.3. Het bestreden besluit ziet op het weigeren van inzage in justitiële documentatie. Het ziet dus niet op de Bibob-adviezen of op besluiten die op deze adviezen gebaseerd zijn. Evenmin ziet het op de wijze waarop persoonsgegevens van [appellanten] zijn verwerkt bij het opstellen van deze adviezen. In deze procedure kunnen de door [appellanten] ingediende beroepsgronden die niet zien op de weigering tot inzage in justitiële documentatie niet aan bod komen. Evenmin kunnen de verzoeken om aanpassing en intrekking van de Bibob-adviezen aan bod komen. De Afdeling laat deze gronden en verzoeken derhalve buiten beschouwing.
In de onderhavige procedure is geen beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb, zodat de betogen wat betreft deze bepaling evenmin aan bod kunnen komen.
[appellanten] hebben geen gronden aangevoerd die zien op het bestreden besluit. Reeds daarom kan het beroep niet slagen.
2. [appellanten] hebben verzocht de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van de staatssecretaris te vergoeden.
2.1. Gelet op het feit dat de staatssecretaris niet in strijd met de Wjsg heeft gehandeld, is er geen grond voor toekenning van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wbp. Voor vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, bestaat evenmin aanleiding omdat het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling niet onrechtmatig is.
Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Borman w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
725.