201607722/1/A3.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2016 in zaak nr. 16/1659 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2015 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van de inschrijving als tolk/vertaler in het register voor de Raad voor de Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Niestern, zijn verschenen.
Overwegingen
Relevante bepalingen
1. De tekst van de relevante bepalingen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409, hierna: de beleidsregels) is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 3 september 2015 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG ten behoeve van zijn inschrijving als tolk/vertaler in het register bij de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen met toepassing van de beleidsregels en het screeningsprofiel ‘Beëdigd tolken en vertalers’. Aan de afwijzing van deze aanvraag heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) volgt dat [appellant] binnen de terugkijktermijn, op 14 maart 2013, een transactie is overeengekomen, inhoudende een werkstraf van 80 uren wegens wederspannigheid letsel ten gevolge hebbend. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat dit justitiële gegeven, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor [appellant] de VOG heeft aangevraagd. Daarbij heeft hij van belang geacht dat [appellant] als tolk/vertaler voor een (minderjarige) verdachte of getuige kan optreden, waarbij hij een zekere vertrouwenspositie bekleedt. Van een tolk/vertaler die ingeschreven staat in het register van de Raad voor Rechtsbijstand wordt een hoge mate van integriteit verwacht, aangezien hij of zij werkzaam is voor bijvoorbeeld opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Volgens de staatssecretaris bestaat voorts geen aanleiding om op grond van het subjectieve criterium over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het tijdsverloop sinds het moment waarop [appellant] met justitie in aanraking is gekomen, bezien in het licht van de terugkijktermijn, op dit moment nog te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Ook heeft hij in aanmerking genomen dat het strafbare feit niet licht is afgedaan. Volgens de staatssecretaris is het nadelige gevolg van het besluit tot afwijzing dat [appellant] niet als tolk/vertaler kan werken niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit het screeningsprofiel van tolk/vertaler blijkt dat integriteit een belangrijk vereiste is. Zo moet een tolk/vertaler omgaan met gevoelige informatie en optreden voor cliënten, die een vertrouwensrelatie met hem hebben. Dat [appellant] zich heeft verzet tegen een politieambtenaar met letsel tot gevolg zegt in negatieve zin iets over zijn integriteit. Gelet hierop is volgens de rechtbank aan het objectieve criterium voldaan. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris bij toetsing aan het subjectieve criterium in redelijkheid geen aanleiding heeft gezien om desondanks over te gaan tot afgifte van een VOG. De staatssecretaris heeft daarbij volgens de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het strafbare feit zich relatief kort geleden heeft voorgedaan en niet licht is afgedaan. Volgens de rechtbank hoeft de staatssecretaris de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd alleen bij de besluitvorming te betrekken als na weging van de subjectieve criteria niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen. De rechtbank is de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunt dat hiervan geen sprake is.
Hoger beroep
Het objectieve criterium
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het strafbare feit wederspannigheid een risico vormt voor de uitoefening van de functie als tolk/vertaler. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het hier om één relatief klein incident gaat. De afhankelijkheidsrelatie tussen tolk en cliënt is volgens [appellant] ten onrechte meegewogen, aangezien dat aspect alleen kan worden meegewogen ten aanzien van een zedendelict.
4.1. Bij de toets aan het screeningsprofiel ‘Beëdigd tolken en vertalers’ geldt een terugkijktermijn van tien jaren. Voorts volgt uit dit screeningsprofiel dat van een tolk/vertaler een hoge mate van integriteit wordt verwacht. Daartoe is redengevend dat een tolk/vertaler werkzaam is voor opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Daarbij moet een tolk/vertaler uit hoofde van zijn functie omgaan met vertrouwelijke informatie en treedt een tolk/vertaler op voor cliënten, zoals verdachten of getuigen, die tijdelijk tot hem of haar in een afhankelijkheidsrelatie staan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie op grond van de beleidsregels niet had mogen worden betrokken in de beoordeling. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de beleidsregels niet dat het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie slechts kan worden meegewogen bij een zedendelict. Het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie is een aspect dat kan worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Uit paragraaf 3.2.4 van de beleidsregels volgt dat bij een zedendelict, indien sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, altijd wordt uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het door [appellant] gepleegde strafbare feit niet te verenigen met de hoge mate van integriteit die van een tolk/vertaler wordt verwacht. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat het strafbare feit, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van de functie van tolk/vertaler in de weg staat en derhalve aan het objectieve criterium is voldaan.
Het subjectieve criterium
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheden van het delict niet in de beoordeling kunnen worden betrokken. Rekening moet worden gehouden met de strafmaat, de hoeveelheid antecedenten en het tijdsverloop. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris onevenredig veel gewicht heeft toegekend aan het tijdsverloop en onvoldoende gewicht aan de omstandigheid dat het één antecedent betreft dat is afgedaan met een transactie. Hij wijst er daarbij op dat hij het strafbare feit heeft gepleegd toen hij zijn huis werd uitgezet en daarvan in paniek was geraakt. Daarnaast voert [appellant] aan dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen bij afgifte van een VOG.
5.1. De staatssecretaris heeft overeenkomstig paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels bij zijn besluitvorming betrokken dat [appellant] op 14 maart 2013 een transactie is overeengekomen, inhoudende een werkstraf van 80 uren wegens wederspannigheid met letsel als gevolg. Ten tijde van het nemen van het besluit van 12 februari 2016 waren sinds dit moment 3 jaren verstreken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris gelet op de ernst van het strafbare feit en de hoogte van de overeengekomen straf, alsmede het relatief geringe tijdsverloop, in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van de door hem aangevraagde VOG. Daarbij is relevant dat, zoals de staatssecretaris ter zitting te kennen heeft gegeven, de terugkijktermijn voor een tolk/vertaler die niet in het register van de Raad voor de Rechtsbijstand is geregistreerd 4 jaren is. Dit betekent dat [appellant], die naar ter zitting is gebleken momenteel ook als tolk/vertaler werkt, inmiddels een VOG kan aanvragen voor de functie van niet-geregistreerde tolk/vertaler.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Borman w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
589. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
De Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409)
Paragraaf 3
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn van belang:
1. de periode waarover wordt teruggekeken en
2. de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt.
[…]
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.3
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt - naast het bovenstaande - óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is, wordt altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden, wordt eveneens altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).
Paragraaf 3.3.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.