ECLI:NL:RVS:2017:2514

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
201700715/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en wegslepen van voertuigen op vergunninghoudersplaatsen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 9 december 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 28 februari 2016 bestuursdwang toegepast door het voertuig van [appellante] weg te slepen en in bewaring te stellen, omdat het voertuig geparkeerd stond op een vergunninghoudersplaats. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen deze beslissing ongegrond op 20 april 2016. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, wat leidde tot het hoger beroep van [appellante].

Tijdens de zitting op 14 augustus 2016 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. J.B. Floor en het college door mr. R.J.M. Peeters. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij haar voertuig op een vergunninghoudersplaats had geparkeerd. Zij stelde dat het verkeersbord dat de vergunninghoudersplaats aanduidde, verplaatst was en dat er geen sprake was van een duidelijke markering van de parkeerplaatsen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] haar voertuig in strijd met de verkeersregels had geparkeerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om af te zien van handhavend optreden. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201700715/1/A2.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2016 in zaak nr. 16/3657 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2016 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig van [appellante] met kenteken […] (hierna: het voertuig) weg te slepen en in bewaring te stellen.
Bij besluit van 20 april 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.B. Floor, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Peeters, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen heeft [appellante] ter zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft het voertuig weggesleept en in bewaring gesteld, omdat het blijkens het proces-verbaal van 28 februari 2016 en de bijgevoegde foto’s stond geparkeerd op een parkeerplaats die door verkeersbord E9 met onderbord wordt aangeduid als een parkeergelegenheid alleen bestemd voor Autodaten KAV ConnectCar B.V., aan de Ceintuurbaan, ter hoogte van nummer 23, in Amsterdam.
2.    Het college heeft zich in het besluit van 20 april 2016, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, op het standpunt gesteld dat het voertuig van [appellante] op juiste gronden is weggesleept. Het wegslepen van het voertuig was noodzakelijk in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. Door het voertuig op die plek te parkeren kon door huurders van voertuigen van ConnectCar B.V. geen gebruik worden gemaakt van de autodateplaats. [appellante] had redelijkerwijs moeten weten dat de parkeerplaats bestemd was voor vergunninghouders, omdat een verkeersbord in de regel geldt voor de plaats na het bord, bezien vanuit de rijrichting. Verkeersdeelnemers dienen zich te vergewissen van de geldende verkeersregels en deze regel geldt des te meer in een nieuwe verkeerssituatie. Verder is de omstandigheid dat het voertuig van ConnectCar reeds in een belendend vak stond geen omstandigheid op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
Het college heeft zich in het besluit van 20 april 2016 voorts op het standpunt gesteld dat de wegsleepkosten terecht op [appellante] zijn verhaald. Uit de bebording kon [appellante] redelijkerwijs afleiden dat zij haar voertuig had achtergelaten op een vergunninghoudersplaats, waardoor de overtreding haar kan worden verweten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op deze standpunten heeft gesteld.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar voertuig op een vergunninghoudersplaats had geparkeerd. Zij voert daartoe aan dat doordat het belijningsprofiel van de twee parkeerhavens niet doorliep sprake was van een tussengelegen strook. Het verkeersbord geldt derhalve voor het parkeervak na het verkeersbord en niet voor de tussengelegen strook waarop het voertuig geparkeerd stond. Zij voert in dit verband voorts aan dat het verkeersbord is verplaatst en daarmee in strijd is met het daarop van toepassing zijnde verkeersbesluit.
[appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van het wegslepen van het voertuig. Zij voert in dat verband aan dat zij niet op de verplaatsing van het verkeersbord bedacht hoefde te zijn, omdat het op het verkeersbord van toepassing zijnde verkeersbesluit niet was gewijzigd en het verkeersbord door werkzaamheden meerdere malen op een onlogische manier was verplaatst. Voorts had in plaats van het voertuig weg te slepen kunnen worden aangebeld bij haar woning.
3.1.    Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994)
Artikel 170 luidt:
"1. Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met
[…]
c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
[…]"
Artikel 173 luidt:
"1. Bij algemene maatregel van bestuur worden:
a. de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen;
[…]
2. Bij gemeentelijke verordening worden nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval
[…]
c. de aanwijzing van de weggedeelten en wegen, voor de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c."
Artikel 2 van het Besluit wegslepen voertuigen (hierna: het besluit) luidt:
"De soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:
[…]
h. parkeergelegenheden voor vergunninghouders, aangeduid door bord E9 van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990);
[…]"
Artikel 24 van het RVV 1990 luidt:
"1 De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
[…]
g. op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.
[…]
4. Indien een parkeergelegenheid, aangeduid met een van de verkeersborden E4 tot en met E9 of E11 tot en met E13 van bijlage 1, is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die vakken worden geparkeerd."
Artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2010 (hierna: de Verordening) luidt:
"Als wegen en weggedeelten, bedoeld in art. 170, eerste lid, onder c, van de wet worden aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voorzover die behoren tot een van de in art. 2 van het besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten."
3.2.    Blijkens de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s was het verkeersbord, in overeenstemming met de Uitvoeringsvoorschriften Babw inzake verkeerstekens, evenwijdig aan de weg geplaatst. Het verkeersbord geeft geen uitsluitsel op welk gebied het van toepassing is. Uit de door [appellante] overgelegde foto’s zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, gedeelten van wegmarkeringen te zien, maar kan daaruit niet worden opgemaakt dat twee aparte parkeervakken waren gemarkeerd. Nu het verkeersbord geen uitsluitsel geeft op welk gebied het van toepassing is, niet is gebleken dat twee aparte parkeervakken waren gemarkeerd en uit de situatie ter plaatse niet anders blijkt, geldt in dit geval het verkeersbord voor het gebied erna, gezien vanuit de rijrichting. Daarbij is niet relevant of dit bord geplaatst is in overeenstemming met het daarop van toepassing zijnde verkeersbesluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 17 juni 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI8487) is de situatie ter plekke bepalend voor de vraag of een parkeerverbod van kracht is. Voorts dient een verkeersdeelnemer een verkeersbord dat als zodanig herkenbaar is, in het belang van de rechtszekerheid en verkeersveiligheid op te volgen, ook al is het verkeersbord niet geplaatst met inachtneming van de daaromtrent geldende (beleids)voorschriften.
Nu uit de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s blijkt dat het voertuig van [appellante] direct achter het verkeersbord stond geparkeerd en niet in geschil is dat [appellante] niet over een vergunning beschikt om op een vergunninghoudersplaats van ConnectCar te parkeren, heeft [appellante] het voertuig in strijd met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het RVV 1990 geparkeerd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994, gelezen in verbinding met artikel 2, aanhef en onder h, van het besluit en artikel 2 van de Verordening, bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, zodat het college handhavend kon optreden.
3.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat als er voor [appellante] sprake was van onduidelijkheid over de ter plaatse geldende verkeersregels, zij zich ervan had moeten vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels waren. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de omstandigheden dat het op het verkeersbord van toepassing zijnde verkeersbesluit niet was gewijzigd en het verkeersbord door werkzaamheden meerdere malen op een onlogische manier was verplaatst geen bijzondere omstandigheden opleveren op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden. Dat het college bij haar woning had kunnen aanbellen geeft evenmin aanleiding voor dit oordeel. Het college is niet gehouden de eigenaar van een foutief geparkeerd voertuig te achterhalen en op te sporen, omdat dit vertraging oplevert bij de toepassing van bestuursdwang.
3.4.    De betogen falen.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Jurgens    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
85-809.