ECLI:NL:RVS:2017:2506

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
201604793/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inreisverbod en terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij een inreisverbod is opgelegd aan een vreemdeling. Het terugkeerbesluit, dat op 2 januari 2015 is genomen en op 10 december 2015 is gewijzigd, verplicht de vreemdeling om Nederland en de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft op 2 juni 2016 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond verklaard. Zowel de staatssecretaris als de vreemdeling hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk is, omdat de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn op hoger beroep inzake een terugkeerbesluit of inreisverbod. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geen vragen opgeworpen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Daarom heeft de Raad van State besloten om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het hoger beroep. De totale kosten zijn vastgesteld op € 495,00, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 september 2017.

Uitspraak

201604793/1/V1.
Datum uitspraak: 18 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 2 juni 2016 in zaak nr. 15/1891 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2015, gewijzigd bij besluit van 10 december 2015, heeft de staatssecretaris een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd en hem opgedragen Nederland en de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit).
Bij uitspraak van 2 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover dit het terugkeerbesluit betreft, ongegrond, en voor zover dit het inreisverbod betreft, gegrond verklaard en de besluiten in zoverre vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam, ieder hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 83c, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) zijn de artikelen 8:110 tot en met 8:112 van de Awb niet van toepassing op een hoger beroep inzake een terugkeerbesluit of een inreisverbod. Derhalve is in deze zaak geen incidenteel hoger beroep mogelijk.
2.    Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk niet-ontvankelijk.
3.    Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4.    De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.    De staatssecretaris moet ten aanzien van de vreemdeling op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
III.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Wissels    w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2017
716.