ECLI:NL:RVS:2017:2444

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
201706131/1/A1 en 201705965/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake handhaving van saneringswerkzaamheden op verontreinigde locatie

Op 13 september 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], een voorlopige voorziening vroegen tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Deze besluiten, genomen op 3 juli 2017, hielden in dat verzoekers op straffe van een dwangsom moesten stoppen met werkzaamheden op een locatie nabij IJsselstein, omdat deze niet in overeenstemming zouden zijn met het goedgekeurde saneringsplan. De locatie was van 1940 tot 1947 in gebruik als stortplaats voor huishoudelijk afval en vertoonde ernstige bodemverontreiniging. Verzoekers stelden dat zij de saneringswerkzaamheden conform het saneringsplan hadden uitgevoerd en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2017, waar beide verzoekers en hun advocaten aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter overwoog dat de juridische grondslag van de lasten gebrekkig was en dat er geen milieuhygiënische belangen waren die zich verzetten tegen uitstel van de handhaving. De voorzieningenrechter besloot de besluiten van het college te schorsen tot zes weken na het besluit op bezwaar, dat rond oktober/november 2017 werd verwacht. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoekers en de griffierechten. Deze uitspraak biedt verzoekers de mogelijkheid om in de bezwaarprocedure te bezien of zij overeenstemming kunnen bereiken over de voortgang van de sanering.

Uitspraak

201706131/1/A1 en 201705965/1/A1.
Datum uitspraak: 13 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Waddinxveen onderscheidenlijk Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2017 heeft het college [verzoeker B] op straffe van een dwangsom gelast om de overtreding van artikel 39a van de Wet bodembescherming te beëindigen door de uitvoering van de werkzaamheden op de locatie nabij [locatie 1]/[locatie 2] te IJsselstein (hierna: de locatie) in overeenstemming te brengen met het goedgekeurde saneringsplan.
Bij separaat besluit van 3 juli 2017 heeft het college [verzoeker A] op straffe van een dwangsom gelast om de overtreding van artikel 39a van de Wet bodembescherming te beëindigen door de uitvoering van de werkzaamheden op de locatie in overeenstemming te brengen met het goedgekeurde saneringsplan.
Tegen deze besluiten hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 augustus 2017, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] in persoon en bijgestaan door mr. L.C.J. Dekkers en mr. C.J.R. van Binsbergen, beiden advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.C.J. Valke en W.B. Tuijnman, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op de locatie, van 1940 tot 1947 in gebruik als stortplaats voor huishoudelijk afval en vanaf 1948 in gebruik als boomgaard, is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bij besluit van 29 juli 2013 heeft het college ingestemd met een aangepast saneringsplan voor de locatie. Op 8 mei 2017 zijn [verzoekers] gestart met saneringswerkzaamheden en hebben zij immobilisaat aangebracht op een deel van de locatie.
2.    Bij besluiten van 3 juli 2017 heeft het college [verzoeker A] onderscheidenlijk [verzoeker B] gelast om de uitvoering van de werkzaamheden op de locatie in overeenstemming te brengen met het goedgekeurde saneringsplan. Aan de lasten zijn drie overtredingen ten grondslag gelegd, te weten dat op het gedeelte van de locatie waar het immobilisaat is aangebracht de boomstobben niet zijn gerooid, dit gedeelte niet is geëgaliseerd en verdicht en de maaiveldhoogte en de dikte van het immobilisaat niet door de milieukundig begeleider is ingemeten. In de besluiten heeft het college [verzoeker A] en [verzoeker B] gelast om het reeds toegepaste immobilisaat te verwijderen en voordat het nieuw immobilisaat wordt toegepast conform het saneringsplan de achtergebleven boomstobben te verwijderen, de bodem te egaliseren en te verdichten en de maaiveldhoogte te laten inmeten door de milieukundig begeleider. Verwijdering van het reeds aangebrachte immobilisaat is volgens het college noodzakelijk omdat hiermee wordt voorkomen dat zettingen gaan optreden en de afdeklaag gaat scheuren en om te voorkomen dat de maaiveldhoogte meer dan 85 cm zal worden opgehoogd.
3.    Verzoekers voeren aan dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden omdat volgens hen de saneringswerkzaamheden in overeenstemming met het saneringsplan zijn uitgevoerd. Volgens hen waren op het gedeelte van de locatie waar de immobilisatielaag is aangebracht geen boomstobben aanwezig en was verdichten van de toplaag in dat geval niet voorgeschreven in het saneringsplan. Het egaliseren van de grond heeft plaatsgevonden door het aanrijden met een rups op moment waarop het gras werd gemaaid. Zij wijzen er op dat de toezichthouder van het college niet visueel heeft waargenomen dat er wel boomstobben aanwezig waren en dat het in het bewijsdomein van het college ligt om dat aan te tonen. Verzoekers voeren voorts aan dat de lasten te verstrekkend zijn.
4.    Art 39a van de Wet bodembescherming luidt:
"Degene die de bodem saneert, alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert, voeren de sanering uit overeenkomstig het saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, en overeenkomstig de voorschriften die aan de instemming zijn verbonden. Indien gedeputeerde staten aanwijzingen als bedoeld in artikel 39, vijfde lid, hebben gegeven, wordt bij de uitvoering van de sanering overeenkomstig die aanwijzingen gehandeld."
5.    De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het verzoek vooral een belangenafweging verrichten. De bezwaarprocedure en, zo het daartoe zou moeten komen, de bodemprocedure bij de Afdeling, bieden de mogelijkheid een grondiger rechtmatigheidsoordeel te geven.
6.    Ter zitting heeft het college benadrukt dat de overtreding met name ziet op het niet naleven van het goedgekeurde saneringsplan en de gebrekkige controle en verslaglegging van de milieukundig begeleider op de saneringswerkzaamheden. Zonder deugdelijke controle door de milieukundig begeleider van de uitgevoerde saneringswerkzaamheden kan het college achteraf niet beoordelen of het saneringsplan is nageleefd. In dat opzicht is het niet van doorslaggevend belang of op het gedeelte van de locatie waarop het immobilisaat is aangebracht, boomstobben aanwezig zijn, aldus het college ter zitting.
De voorzieningenrechter constateert dat deze overtredingen niet in deze bewoordingen aan de lasten ten grondslag zijn gelegd. Wel staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vast dat de milieukundig begeleider niet conform het saneringsplan heeft gewerkt door de maaiveldhoogte en de dikte van het immobilisaat niet in te meten op de wijze waarop dat in het saneringsplan is voorgeschreven en dat het college in zoverre bevoegd is de lasten onder dwangsom op te leggen.
6.1.    Nu de juridische grondslag van de lasten naar voorlopig oordeel op onderdelen gebrekkig is en ter zitting door het college desgevraagd is aangegeven dat er zich geen milieuhygiënische belangen verzetten tegen enig uitstel van het verwijderen van het reeds toegepaste immobilisaat ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter neemt hierbij voorts in aanmerking dat, naar gesteld, op 5 september 2017 de hoorzitting over het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden en een besluit op bezwaar rond oktober/november 2017 wordt verwacht. De vraag of er onder het immobilisaat nog boomstobben aanwezig zijn en of dat als overtreding aan de lasten ten grondslag moet liggen kan in de bezwaarprocedure aan de orde komen. De bezwaarprocedure biedt partijen voorts gelegenheid te bezien of zij overeenstemming kunnen bereiken over een adequate voortgang van de sanering waarvan zij immers beide, naar ter zitting is gebleken, het belang inzien. Gezien het feit dat de saneringswerkzaamheden in ieder geval niet geheel volgens het saneringsplan zijn uitgevoerd en het feit dat de saneringswerkzaamheden reeds ruim vijf jaar eerder hadden moeten worden opgestart, zal de voorzieningenrechter bevorderen dat indien beroep wordt ingesteld tegen het besluit op bezwaar dat beroep versneld door de Afdeling zal worden behandeld.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 3 juli 2017, kenmerk Z-CHZTH-2017-03389-03 tot zes weken na de dag waarop het college van gedeputeerde staten van Utrecht een besluit op bezwaar heeft genomen;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van het bedrag aan een van hen het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [verzoeker A] en [verzoeker B] de door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierechten ten bedrage van € 666,00 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van het bedrag aan een van hen het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Polak    w.g. Van Driel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017
414.