ECLI:NL:RVS:2017:2439

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
201701774/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Gelderland inzake voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2017. De rechtbank had eerder een beslissing genomen in een geschil tussen [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De mondelinge uitspraak vond plaats op 8 september 2017.

De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 25 juli 2016 en het besluit van 11 januari 2016 geschorst. Dit betekent dat de besluiten tijdelijk niet van kracht zijn totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 990,00, en moet het college het griffierecht van € 250,00 aan [verzoeker] vergoeden.

De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit van het college een onduidelijke beschrijving van de begunstigingstermijn bevatte, waardoor [verzoeker] er vanuit mocht gaan dat hij voldoende tijd had om aan de last te voldoen. Tevens is er in de belangenafweging geen dringende belangen gebleken die zich tegen een schorsing verzetten. Deze uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van [verzoeker] en de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst zijn besluiten formuleert.

Uitspraak

201701774/2/A1.
Datum uitspraak: 8 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Hengelo, gemeente Bronckhorst,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/5165 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
Openbare zitting gehouden op 8 september 2017 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter
griffier: mr. A.J. Soede
Verschenen:
[verzoeker], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk;
Het college, vertegenwoordigd door M.R. Prins.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 19 januari 2017, verzonden op 19 januari 2017, van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 25 juli 2016, kenmerk Z79743/UIT16-101899, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 11 januari 2016, kenmerk Z63213/UIT16-98562, tot twee weken nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure in deze zaak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) vergoedt.
Daartoe overweegt zij het volgende:
-    dat het besluit een onduidelijke beschrijving van de begunstigingstermijn bevat, op grond waarvan [verzoeker] er van uit mocht gaan dat hij nog ruimschoots de tijd had om aan de last te voldoen en
-    dat in het kader van de belangenafweging niet is gebleken van dringende belangen die zich tegen een schorsing verzetten.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Soede
voorzieningenrechter    griffier
270.