ECLI:NL:RVS:2017:239

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
201603281/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 12 januari 2016 het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit gebeurde naar aanleiding van een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 13 februari 2015, waarin de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 definitief op nihil werd vastgesteld. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 2 september 2015, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. De rechtbank had [appellante] niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde van [appellante] niet tijdig een schriftelijke machtiging had ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank.

Tijdens de zitting op 16 januari 2017, waar zowel [appellante] als de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd waren, werd de kwestie van de machtiging besproken. [appellante] stelde dat haar gemachtigde wel degelijk gemachtigd was om het beroep in te stellen, maar dat hij niet had gereageerd op de verzoeken van de rechtbank. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat het ontbreken van de machtiging niet verschoonbaar was, aangezien de gemachtigde niet had voldaan aan de gestelde eisen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 februari 2017.

Uitspraak

201603281/1/A2.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2016 in zaak nr. 15/6467 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover van belang, de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2013 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 2 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. Doornbos, advocaat te Badhoevedorp, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de rechtbank het beroep van [appellante] terecht wegens het ontbreken van een machtiging niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellante] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat [gemachtigde] gemachtigd was namens haar beroep in te stellen. Dat [gemachtigde] ten onrechte niet heeft gereageerd op diverse verzoeken van de rechtbank wordt niet betwist, maar hij was wel degelijk gemachtigd. Het feit dat [gemachtigde] de machtiging niet aan de rechtbank heeft verzonden is daarom verschoonbaar, aldus [appellante].
1.1. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:
"Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, […] mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
Artikel 8:24 van de Awb luidt als volgt:
"1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
[…]"
1.2. Het beroepschrift van 5 oktober 2015 is namens [appellante] ingediend en ondertekend door [gemachtigde]. De rechtbank heeft [gemachtigde] bij aangetekend verzonden brief van 13 oktober 2015, die naar zijn kantooradres is gezonden, verzocht om een schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is beroep in te stellen. [gemachtigde] is hiertoe tot en met 10 november 2015 in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien [gemachtigde] niet aan dit verzoek voldoet, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Nadat [gemachtigde] niet op dit verzoek had gereageerd en meerdere aan hem gestuurde brieven bij de rechtbank retour waren gekomen, heeft de rechtbank [gemachtigde] bij brief van 8 december 2015, die per gewone post naar het woonadres van [appellante] is gezonden, de aan de rechtbank geretourneerde brieven nogmaals toegezonden. Daarna is de brief van 13 oktober 2015 op 5 januari 2016 nogmaals per gewone post ter kennisneming naar [gemachtigde] op het adres van [appellante] gezonden. [gemachtigde] heeft op deze brieven evenmin gereageerd. Nu [gemachtigde] de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft aangetoond en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [gemachtigde] in verzuim is geweest, heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat [gemachtigde], zoals [appellante] op 4 juni 2016 schriftelijk heeft verklaard, wel gemachtigd was is geen omstandigheid die tot verschoonbaarheid kan leiden.
1.3. Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
18-809.