201701435/1/V2.
Datum uitspraak: 1 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2017 in zaak nr. NL16.555 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 20 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij, wegens zijn seksuele gerichtheid, niet kan terugkeren naar Sierra Leone. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat hij de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling ongeloofwaardig acht.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank onrechte heeft overwogen dat hij heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de gestelde huidige relatie van de vreemdeling en daardoor ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling ongeloofwaardig acht. Hij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op basis van wat de gestelde partner van de vreemdeling heeft verklaard en de overgelegde relatieverklaring en foto's om hun relatie te onderbouwen, de seksuele gerichtheid van de vreemdeling niet zonder meer als geloofwaardig aangemerkt kan worden. Gelet op de ontoereikende en tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling over onder meer zijn eigen ervaringen, zoals het proces van bewustwording en zelfacceptatie, en de zeer summiere verklaringen over de mannen met wie hij stelt langdurige relaties te hebben gehad, bestond er geen aanleiding voor een nader onderzoek naar zijn gestelde huidige relatie, aldus de staatssecretaris.
2.1. Door doorslaggevende waarde te hechten aan de verklaringen van de gestelde partner van de vreemdeling en de in dat verband overgelegde stukken, heeft de rechtbank niet onderkend dat deze informatie weliswaar kan dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele gerichtheid, maar dat dit onverlet laat dat de vreemdeling (ook) zelf tegenover de staatssecretaris aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele gerichtheid aannemelijk moet maken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1256). 2.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit en het voornemen daartoe op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De vreemdeling heeft volgens de staatssecretaris over het proces van bewustwording en zelfacceptatie en over hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft ervaren in een samenleving waarin homoseksualiteit slecht wordt geaccepteerd, summier, oppervlakkig en tegenstrijdig verklaard. Zo heeft de vreemdeling eerst verklaard dat hij persoonlijk geen problemen heeft gehad met zijn gevoelens voor mannen. De staatssecretaris werpt hem terecht tegen dat dit tegenstrijdig is met zijn latere verklaring dat hij wel problemen met zichzelf heeft gehad en zich niet goed voelde en de gedachte kreeg zichzelf wat aan te doen. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de vreemdeling over zijn relatie met de reisagent niet overeenkomen met wat hij in de eerste asielprocedure heeft verklaard. De staatssecretaris heeft voorts terecht aan de vreemdeling tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn doodgeboren kind. Verder heeft hij zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling summier heeft verklaard over de mannen met wie hij stelt in Nederland langdurige relaties te hebben gehad. Voorts heeft de staatssecretaris terecht meegewogen dat de vreemdeling pas na een verblijf van meer dan drie jaar in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend wegens zijn seksuele gerichtheid.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling, gelet op wat hij heeft verklaard, zijn gestelde seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande bestaat er, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de gestelde huidige relatie van de vreemdeling.
De grief slaagt.
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
3. Hetgeen in het incidenteel hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Conclusie hoger beroepen
4. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
Beroepsgronden
5. De vreemdeling heeft betoogd dat zijn verklaringen over zijn seksuele gerichtheid zijn privéleven raken, dat door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wordt beschermd. Dit betoog is een herhaling van wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd en waarop de staatssecretaris in het besluit gemotiveerd heeft gereageerd. De vreemdeling heeft niet gemotiveerd waarom deze reactie van de staatssecretaris tekortschiet. Reeds hierom faalt de beroepsgrond.
6. Gelet op het voorgaande en omdat er geen verdere beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2017 in zaak nr. NL16.555;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017
307-832.