ECLI:NL:RVS:2017:2367

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
201706237/1/V2 en 201706237/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 29 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had op 12 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 25 juli 2017 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift op 1 augustus 2017 is geëindigd, maar dat het hogerberoepschrift pas op 2 augustus 2017 is verzonden. Hierdoor is het hoger beroep niet tijdig ingediend. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat hij in verzuim is geweest. Daarom heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

Gelet op deze beslissing heeft de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 augustus 2017.

Uitspraak

201706237/1/V2 en 201706237/2/V2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 juli 2017 in zaak nr. 16/23854 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift een week.
2.    De aangevallen uitspraak is verzonden op 25 juli 2017, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 1 augustus 2017 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 2 augustus 2017 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Yildiz
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2017
594.