ECLI:NL:RVS:2017:2353

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
201603550/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de subsidie voor agrarisch natuurbeheer en de subsidiabele oppervlakte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 januari 2015 aan [appellant] medegedeeld dat de subsidie voor agrarisch natuurbeheer over het beheerjaar 2014 werd vastgesteld op € 1.956,91, gebaseerd op een oppervlakte van 2,04 ha. [appellant] was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de oppervlakte 2,16 ha moest zijn, wat leidde tot een hogere subsidie. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden de subsidie had aangepast, omdat de opgegeven oppervlakte niet overeenkwam met de gegevens in het perceelsregister. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunt en voert aan dat het college de oppervlakte onjuist heeft vastgesteld. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht is uitgegaan van de oppervlakte van 2,04 ha, omdat de door [appellant] overgelegde stukken geen aanleiding gaven om aan de juistheid van deze oppervlakte te twijfelen. De Raad van State concludeert dat het college de subsidieverlening terecht heeft aangepast en het hoger beroep ongegrond is.

Uitspraak

201603550/1/A2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 maart 2016 in zaak nr. 15/4587 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2015 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat de voor agrarisch natuurbeheer verleende subsidie over het beheerjaar 2014 wordt uitbetaald tot een bedrag van € 1.956,91.
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vergezeld van ing. J.W. Traa, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    In geschil is de hoogte van de uit te betalen subsidie voor agrarisch natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (hierna: de SNL). [appellant] is het met de hoogte van het door het college uitbetaalde bedrag niet eens, omdat dit volgens hem is gebaseerd op een onjuiste perceelsoppervlakte.
2.    De subsidie is verstrekt uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, één van de structuurfondsen van de Europese Unie. Onder meer
- Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (Pb 2009 L 30; hierna: Verordening 73/2009), alsmede
- Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Europese Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Pb 2009 L316; hierna: Verordening 73/2009) zijn op de subsidie van toepassing, in het bijzonder de bepalingen over oppervlaktegebonden steunmaatregelen.
Aanvraag
3.    [appellant] heeft op 19 december 2012 een aanvraag ingediend om subsidie ingevolge de SNL. Bij besluit van 27 februari 2013 is aan [appellant] subsidie verleend voor agrarisch natuurbeheer, ten behoeve van de uitvoering van het beheerpakket "Botanisch hooiland" op een beheereenheid, met een oppervlakte van 2,16 ha. De subsidie is verleend voor een periode van zes jaar, van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018. De beheereenheid betreft twee kadastrale percelen die worden gepacht door [appellant] en zijn gelegen in Eelde in de provincie Drenthe.
Op 12 mei 2014 heeft [appellant] voor het beheerjaar 2014 verzocht om uitbetaling van de subsidie door middel van de zogeheten Gecombineerde Opgave. Hierin heeft hij vermeld dat de oppervlakte van de beheereenheid 2,16 ha bedraagt.
Standpunt van het college
4.    Bij het na bezwaar gehandhaafde besluit van 9 januari 2015 heeft het college [appellant] medegedeeld dat de oppervlakte van de beheereenheid groter is dan de oppervlakte van het gewasperceel. Het college is hierbij uitgegaan van de in het Basisregistratie percelen opgenomen oppervlakte van het gewasperceel van de beheereenheid, zijnde 2,04 ha. Om die reden heeft het college de subsidieverlening voor de beheereenheid gedeeltelijk ingetrokken en een korting opgelegd. Het college heeft uiteengezet dat in Nederland het systeem voor verificatie van de subsidiabele oppervlakte is gebaseerd op topografische percelen die dienst doen als referentiepercelen. Deze percelen zijn vastgelegd in het Agrarisch Areaal Nederland (AAN). De opgave door de landbouwer van de gewaspercelen met bijbehorende oppervlaktes wordt namens het college door de RVO beoordeeld, getoetst aan de informatie uit het AAN en geregistreerd in de Basisregistratie percelen (hierna: het perceelsregister).
Geschil
5.    In geschil is de vraag of het college terecht is uitgegaan van een beteelbare oppervlakte van 2,04 ha als grondslag voor de aan [appellant] toegekende subsidie over 2014. Voorheen heeft het college de opgave van [appellant], dat moet worden uitgegaan van een oppervlakte van 2,16 ha, gevolgd.
Oordeel van de rechtbank
6.     De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college voor beheerjaar 2014 ten onrechte subsidiabele oppervlakte buiten beschouwing heeft gelaten. Het college heeft dan ook op goede gronden de subsidieverlening over de gehele periode van zes jaar aangepast en gebaseerd op een oppervlakte van 2,04 ha, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
7.    [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college is uitgegaan van een te kleine oppervlakte van de beheereenheid. Volgens hem is een oppervlakte van (2,16 - 2,04 =) 0,12 ha ten onrechte niet voor subsidie in aanmerking gebracht. Hij stelt dat deze 0,12 ha geschikt is voor agrarisch gebruik en dat het college de informatie uit het AAN mogelijk verkeerd heeft geïnterpreteerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst hij op de door hem overgelegde stukken, waaronder een GPS-meting van de oppervlakte, een rapport van een inspectie van de Nederlandse Voedsel- en Waren autoriteit (NVWA) en een rapportage van een teledetectiecontrole van 26 augustus 2014 die een oppervlakte van 2,16 ha vermeldt. Verder wijst hij erop dat naar aanleiding van zijn opgave voor de betalingsrechten in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) over 2015 aan de percelen van de beheereenheid een oppervlakte van 2,14 ha is toegekend.
7.1.    Een lidstaat van de Europese Unie moet administratieve controles uitvoeren op steunaanvragen voor agrarisch natuurbeheer, waaronder de verificatie van de subsidiabele oppervlakte. Ter ondersteuning hiervan is een lidstaat op basis van Verordening 73/2009 en Verordening 1122/2009 verplicht om een systeem voor de identificatie van referentiepercelen op te zetten. De RVO, die voor het college de SNL uitvoert, heeft in 2009 het AAN in gebruik genomen ten behoeve van de controles van percelen en subsidiabele oppervlaktes. Het AAN is op luchtfoto’s gebaseerd. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van Verordening 1122/2009 dient het college bij wijze van administratieve kruiscontrole de opgegeven percelen landbouwgrond met de oppervlakte van de referentiepercelen te vergelijken om na te gaan of de percelen landbouwgrond als zodanig voor steun in aanmerking komen. Dat het college het AAN heeft gebruikt om te controleren of, en zo ja in hoeverre, de door [appellant] opgegeven percelen de maximale subsidiabele oppervlakte overschrijden, is dus in overeenstemming met deze regelgeving. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:582)
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 april 2014, Van Oosterom, ECLI:EU:C:2014:250, punten 59 tot en met 62, volgt dat, eerst indien er aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de oppervlakte die is opgenomen in het perceelsregister, een vervolgactie dient te volgen, als is voorzien in artikel 28, tweede lid, van Verordening 1122/2009, bijvoorbeeld een controle ter plaatse of teledetectie.
7.2.    Ingevolge artikel 2, onderdeel h, van Verordening 73/2009 en artikel 1.1, aanhef en onder n van de SNL, is landbouwgrond een stuk grond waarop landbouwactiviteiten worden uitgeoefend.
Op grond van artikel 4.1.1.3, eerste lid, van de SNL kan een subsidie agrarisch natuurbeheer worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor de subsidie is aangevraagd, beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
Ingevolge artikel 34, tweede lid, van Verordening 1122/2009 kan de totale oppervlakte van een perceel landbouwgrond in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat het om een volledig gebruikt perceel gaat. Is dat niet het geval dan wordt de werkelijk gebruikte oppervlakte van het perceel in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 4.1.1.2 van de SNL wordt een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten beheerjaren.
7.3.    Voor de in geding zijnde subsidie is de situatie van de beheereenheid in het beheerjaar 2014 bepalend. Uit het hiervoor aangehaalde samenstel van bepalingen volgt dat alleen de werkelijk gebruikte oppervlakte van een perceel landbouwgrond voor subsidie in aanmerking komt.
In de procedure bij de rechtbank heeft het college een afdruk van de luchtfoto uit 2014 overgelegd, waarop het zijn vaststelling van de oppervlakte van de beheereenheid heeft gebaseerd. Hierop zijn de grenzen van de beteelde oppervlakte weergegeven, zoals deze zijn bepaald op basis van het perceelsregister. Uit deze foto kan worden opgemaakt dat aan een zijde van de beheereenheid struikgewas aanwezig is. Dit vindt bevestiging in het controlerapport van de NVWA van 7 juli 2014, dat is opgesteld naar aanleiding van een controlebezoek op 30 juni 2014, en waarin melding wordt gemaakt van oprukkende bramenstruiken en berenklauw en de tijdens de controle gemaakte foto die door het college in hoger beroep is overgelegd. Verder heeft het college een luchtfoto uit 2015 overgelegd waarop zichtbaar is dat de struiken die op de foto uit 2014 nog aanwezig zijn, inmiddels zijn verwijderd.
De door [appellant] overgelegde GPS-meting van de oppervlakte van de beheereenheid is verricht op 16 mei 2015. Deze meting vormt geen reden voor twijfel aan de juistheid van de oppervlakte van de beheereenheid in het beheerjaar 2014, omdat de meting geen betrekking heeft op dat jaar en bovendien, uit de eerdergenoemde luchtfoto’s volgt dat de feitelijke situatie op de beheereenheid in 2015 verschilt van die in 2014. Om die reden is de gehanteerde oppervlakte voor GLB-betalingsrechten over 2015 evenmin van betekenis voor dit geschil. Volgens de teledetectierapportage zijn geen afwijkingen ten opzichte van de door [appellant] opgegeven oppervlakte geconstateerd. Van de teledetectiecontrole is geen foto beschikbaar. Aangezien de oppervlakte die is opgenomen in het perceelsregister in dit geval wordt gestaafd door luchtfoto’s, vormt de teledetectierapportage geen grond voor vorenbedoelde twijfel. De inspectie van de NVWA had betrekking op de naleving van de beheersvoorschriften. Tijdens de inspectie heeft geen meting van de oppervlakte van de beheereenheid plaatsgevonden, zodat aan het inspectierapport van de NVWA in dit verband geen betekenis toekomt.
Op grond van de door het college overgelegde foto’s van de in geding zijnde beheereenheid dient ervan te worden uitgegaan dat op de gewraakte strook grond in 2014 hoog opgeschoten struikgewas aanwezig was en dat deze strook niet uit grasland bestond. De situatie in 2015 is voor dit geding niet relevant. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat in de door [appellant] overgelegde stukken geen aanknopingspunten zijn gelegen voor twijfel aan de juistheid van de oppervlakte die is opgenomen in het perceelsregister. De strook grond met struikgewas is door het college terecht niet tot de werkelijk gebruikte oppervlakte van de beheereenheid in 2014 gerekend.
Het betoog faalt.
Slotsom
8.    De conclusie van het voorgaande is dat het college in zijn beslissing op het betaalverzoek terecht is afgeweken van de door [appellant] opgegeven oppervlakte van de beheereenheid en de subsidie voor het beheerjaar 2014 heeft gebaseerd op 2,04 ha. Dit heeft tot gevolg dat [appellant] niet heeft voldaan aan de verplichting om op de beheereenheid voor de aangegane periode van zes jaar op een oppervlakte van 2,16 ha botanisch hooiland in stand te houden. Het college heeft om die reden terecht de subsidieverlening over de gehele periode van zes jaar aangepast en gebaseerd op een oppervlakte van 2,04 ha.
9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
710.