201608333/3/R6.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:773, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na verzending van die uitspraak met inachtneming van de overwegingen 11 en 11.1 de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van 20 september 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Comert" te herstellen. Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.
[appellant] heeft hierover een zienswijze naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van de raad van 20 september 2016
1. In de tussenuitspraak is onder 8.2 overwogen dat de Afdeling de keuze van de raad om het tracé van de zuidelijke ontsluitingsroute van het plangebied buiten het bestemmingsplan "De Comert" te houden, niet draagkrachtig gemotiveerd acht.
Verder is onder 8.3 overwogen dat de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderzoek heeft doen verrichten naar de verkeersveiligheid ter hoogte van de woning van [appellant] en naar de vraag op welke wijze, in aanmerking genomen de (woon)situatie van de gehandicapte dochter van [appellant], gevaar voor de verkeersveiligheid zou kunnen worden voorkomen. In dat verband is overwogen dat de raad beter inzichtelijk had moeten maken of de ruimte tussen de woning en de multifunctionele accommodatie "'t Haeren" voldoende is om het plangebied niet alleen aan de westkant maar ook aan de zuidkant te ontsluiten voor motorvoertuigen in beide richtingen. Gelet op de potentiële gevolgen van het plan had de raad naar het oordeel van de Afdeling meer onderzoek moeten doen naar de mogelijke inrichting van de ontsluitingsroute. Daarbij had hij de mogelijkheid moeten betrekken van de aanleg van trottoirs en een gehandicaptenparkeerplaats en de mogelijkheid om de aanwezige bomen te behouden, en of met het oog op een verkeersveilige ontsluiting nog verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn, aldus de tussenuitspraak. Een en ander heeft de Afdeling tot de conclusie geleid dat het besluit van 20 september 2016 in dit opzicht niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
In de tussenuitspraak is voorts onder 9.2 geoordeeld dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de voorziene extra parkeergelegenheid aan de noordzijde van "'t Haeren" noodzakelijk zou zijn met het oog op de toekomstige exploitatie van die multifunctionele accommodatie. Dit heeft de Afdeling tot de conclusie geleid dat het besluit van 20 september 2016 ook in dit opzicht niet deugdelijk is gemotiveerd.
2. In verband met het vorenstaande is het beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van 20 september 2016 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Het besluit van de raad van 6 juni 2017
3. Het besluit van 6 juni 2017 is een besluit tot wijziging van het oorspronkelijk bestreden besluit en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant] is van rechtswege mede gericht tegen dit besluit.
4. Volgens de tussenuitspraak diende de raad de geconstateerde gebreken te herstellen door:
a. alsnog deugdelijk te motiveren waarom de zuidelijke ontsluitingsroute van het plangebied, voorzien langs de woning van [appellant], buiten de begrenzing van het bestemmingsplan valt dan wel de desbetreffende gronden alsnog binnen het bestemmingsplan te trekken en van de gewenste bestemming(en) te voorzien;
b. alsnog voldoende onderzoek te verrichten naar de nadelen die [appellant] van de ontsluitingsroute kan ondervinden en daarbij na te gaan of en zo ja, in hoeverre, deze nadelen kunnen worden ondervangen door het nemen van verkeersbesluiten, de wijze van inrichten van de weg of anderszins; en
c. alsnog deugdelijk te motiveren waarom aan de noordzijde van de multifunctionele accommodatie "'t Haeren" extra parkeergelegenheid noodzakelijk is dan wel het bestemmingsplan op dit punt te wijzigen.
4.1. De raad heeft uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak door in het besluit van 6 juni 2017:
a. de gronden van de zuidelijke ontsluitingsroute van het plangebied alsnog binnen het bestemmingsplan te trekken en te voorzien van de bestemmingen "Woongebied" en "Groen", waarbij het deel met de bestemming "Woongebied" grotendeels de functieaanduiding "ontsluiting" heeft gekregen;
b. in paragraaf 6.3.4 van de plantoelichting aandacht te schenken aan de nadelen die [appellant] van de ontsluitingsroute kan ondervinden, mede op basis van een akoestisch rapport van K+ Adviesgroep van 25 april 2017;
c. het plan zodanig te wijzigen dat aan de noordzijde van "'t Haeren" parkeren wordt uitgesloten, dit door het toekennen van de bestemming "Groen" en de functieaanduiding "parkeerterrein uitgesloten", in combinatie met artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels.
5. Uit de zienswijze van [appellant] komt naar voren dat hij zich kan verenigen met het uitsluiten van parkeren aan de noordzijde van "'t Haeren" als vervat in het gewijzigde plan. In verband daarmee behoeft dat aspect geen verdere bespreking.
6. Wat de andere hiervoor vermelde aspecten betreft, kan [appellant] zich blijkens zijn zienswijze niet met het nieuwe plan verenigen. [appellant] wijst erop dat ook het aangepaste plan voorziet in een ontsluiting aan de zuidkant van het plangebied die onmiddellijk langs zijn woning ligt. Hij heeft daartegen nog steeds bezwaar.
Naar de mening van [appellant] heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene zuidelijke ontsluiting noodzakelijk is. Volgens hem had met een ontsluiting aan de westzijde van het plangebied kunnen worden volstaan. In dat verband wijst hij erop dat ook elders, zowel binnen de gemeente als daarbuiten, woongebieden met een vergelijkbaar of groter aantal woningen bestaan die slechts één ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer kennen. Verder betoogt [appellant] dat er, ook na het kappen van de aanwezige bomen, onvoldoende ruimte aanwezig is om de voorziene ontsluiting in de vorm van een tweebaansweg te realiseren.
Tevens vreest hij dat verkeersgevaarlijke situaties voor zijn dochter ontstaan. In het plan wordt hierop volgens [appellant] niet ingegaan. Weliswaar is van gemeentewege aangeboden om een gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen ten behoeve van zijn dochter, maar die zal aan de overzijde van de ontsluitingsroute komen te liggen. Volgens [appellant] is het gevaarlijk om de weg over te steken omdat het verkeer op die weg voor een deel aan het zicht wordt onttrokken door de uitbouw aan zijn woning. Daarnaast stelt [appellant] dat in het akoestisch rapport van 25 april 2017 niet van de juiste uitgangspunten is uitgegaan doordat het verkeersaanbod op de zuidelijke ontsluitingsroute is onderschat. Voor zover ondanks het vorenstaande besloten had kunnen worden tot het realiseren van een ontsluiting op de voorziene locatie, zou de route volgens [appellant] in elk geval slechts in één richting moeten worden opengesteld.
7. In het geluidrapport van 25 april 2017 is vermeld dat de voorziene zuidelijke ontsluitingsroute geen gezoneerde weg als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) zal zijn en dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit die wet derhalve niet van toepassing is. Dat laat onverlet dat voor de beoordeling of in akoestisch opzicht sprake is van een goed woon- en leefklimaat, acht kan worden geslagen op die grenswaarde, aldus het rapport. Nu de verwachte geluidsbelasting op de woning van [appellant] overeenkomstig het toetsingskader van de Wgh ten hoogste 44 dB bedraagt en dus onder de waarde van 48 dB blijft, moet volgens het rapport in zoverre van een goed woon- en leefklimaat worden gesproken.
7.1. De Afdeling merkt op dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 50 nieuwe woningen. Mede in verband daarmee is het niet onredelijk te achten dat de raad voor het desbetreffende woongebied twee ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer wenselijk acht. De omstandigheid dat in het verleden bij sommige andere woongebieden met een gelijke of grotere omvang met één ontsluiting is volstaan en dat dit voordelen kan hebben uit een oogpunt van criminaliteitspreventie, leidt in dat opzicht niet tot een ander oordeel. De profielschets die in paragraaf 6.3.4 van de toelichting is opgenomen, maakt naar het oordeel van de Afdeling voorts inzichtelijk dat voldoende ruimte bestaat om tussen het perceel van [appellant] en "'t Haeren" een weg te realiseren die wat de breedte betreft geschikt is om in twee richtingen door gemotoriseerd verkeer te worden gebruikt. Daarbij resteert voor het grootste deel van het tracé ruimte om aan de westzijde een smalle groenstrook aan te houden en aan de oostzijde een trottoir.
[appellant] stelt op zichzelf met juistheid dat in de plantoelichting niet uitdrukkelijk wordt ingegaan op de verkeersveiligheid voor zijn dochter. Paragraaf 6.3.4 van de toelichting gaat echter wel uit van de wenselijkheid om ter hoogte van de woning van [appellant] een gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen ten behoeve van diens dochter. In de hiervoor bedoelde profielschets is die gehandicaptenparkeerplaats ook ingetekend. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat indien die parkeerplaats, gerekend vanaf de woning van [appellant], aan de overkant van de weg zou worden gesitueerd, gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het blijkens de plantoelichting de bedoeling is de maximumsnelheid ter plaatse te beperken tot 30 km per uur. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan verder geen aanleiding worden gevonden om te twijfelen aan de inschatting die in het akoestisch rapport van 25 april 2017 is gemaakt van het verkeersaanbod op de zuidelijke ontsluitingsroute, te weten 150 verkeersbewegingen per dag. Anders dan [appellant] acht de Afdeling het niet aannemelijk dat minimaal 80% van het verkeer van en naar het plangebied zal kiezen voor een route via de zuidelijke in plaats van de westelijke ontsluiting. Daarbij wordt in beschouwing genomen dat de zuidelijke ontsluiting weliswaar het meest voor de hand ligt voor het verkeer van en naar het centrum van Grubbenvorst, maar dat het voor andere richtingen logischer is de westelijke ontsluiting te gebruiken. Voorts komt uit het akoestisch rapport naar voren dat ter plaatse van de woning van [appellant] een goed woon- en leefklimaat mogelijk is.
8. Gelet op het voorgaande kan in het aangevoerde geen grond worden gevonden voor de conclusie dat de raad niet in redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen zoals hij bij het besluit van 6 juni 2017 heeft gedaan. Het beroep voor zover dit is gericht tegen dit besluit is ongegrond.
Proceskosten
9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 20 september 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Comert" gegrond;
II. vernietigt het onder I bedoelde besluit;
III. verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 6 juni 2017 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "De Comert" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.342,78 (zegge: dertienhonderdtweeënveertig euro en achtenzeventig cent), waarvan € 1.237,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kramer w.g. Sparreboom
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
195.