ECLI:NL:RVS:2017:2346

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
201609522/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bestemmingsplan 'Omgevingsplan Rijnhaven Oost' wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en de Wet ruimtelijke ordening

Op 30 augustus 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan 'Omgevingsplan Rijnhaven Oost', vastgesteld door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 13 oktober 2016. Appellanten, waaronder [appellant sub 1], Steevast Beheermaatschappij B.V. en [appellante sub 3], hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan, omdat zij vreesden dat het hun bedrijfsvoering zou belemmeren. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het plan niet de vereiste zorgvuldigheid in acht had genomen, met name met betrekking tot de geluid- en geurnormen die voor [appellant sub 1] en [appellante sub 3] niet adequaat waren vastgesteld. De raad had erkend dat het plan de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] belemmerde en dat dit niet de bedoeling was. Ook werd vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag bestond voor bepaalde bepalingen in het plan, waardoor het in strijd was met de Wet ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten werden gegrond verklaard, en het besluit van de raad werd vernietigd. De raad werd opgedragen om binnen vier weken het besluit te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. Tevens werd de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201609522/1/R6.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beide gevestigd te Alphen aan den Rijn,
2. Steevast Beheermaatschappij B.V. en [appellant sub 2A] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Steevast), gevestigd dan wel wonend te Oegstgeest,
3. [ appellante sub 3], gevestigd te Alphen aan den Rijn, waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2], beiden wonend te Alphen aan den Rijn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2016, kenmerk 2016/27578, heeft de raad het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Steevast, [appellante sub 3] en [appellant sub 1] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 3] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2017, waar Steevast, vertegenwoordigd door mr. drs. D.O.C. Steketee, [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. ing. L.J. Wildeboer en ing. E. Jacobs, en de raad, vertegenwoordigd door E.D. Poot, bijgestaan door mr. J.A. Mohuddy en mr. J.A.M. van der Velden, beiden advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het bedrijventerrein Rijnhaven Oost te Alphen aan den Rijn. Met het plan is beoogd het gebied te transformeren naar een gemengd woon-werkgebied. [appellant sub 1], Steevast en [appellante sub 3] hebben beroep tegen het plan ingesteld. Zij vrezen onder andere dat het plan hun bedrijfsmogelijkheden beperkt.
Omgevingsplan
2. Bij het vaststellen van het plan is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt om bij de totstandkoming en vaststelling van een bestemmingsplan voor het plangebied van bepaalde wettelijke regels af te wijken en in aanvulling daarop regels te stellen. Zo zijn in het bestemmingsplan regels gesteld, die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [ appellant sub 1] heeft een diervoederbedrijf dat is gevestigd op de percelen [locatie A] en [locatie B] in Alphen aan den Rijn. In de directe omgeving van de percelen van [appellant sub 1] worden onder andere de functies "wonen" en "wonen bij een bedrijf" mogelijk gemaakt. [appellant sub 1] stelt dat het plan niet alleen haar huidige bedrijfsvoering belemmert, maar ook in de weg staat aan de uitbreiding van haar bedrijfslocatie, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend. Zij wijst daarbij op de geluid- en geurnormen die in artikel 5 van de planregels zijn opgenomen en stelt dat zij niet aan deze normen kan voldoen. Daarbij heeft zij voorts erop gewezen dat haar bedrijf na de inwerkingtreding van het plan "Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn" niet meer op een gezoneerd industrieterrein ligt, waardoor bestaande bedrijfswoningen in de directe omgeving voortaan maatgevend zullen zijn voor de bepaling van de toegestane geluidbelasting afkomstig van het bedrijf van [appellant sub 1].
3.1. Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:
"a. het geluidsniveau veroorzaakt door activiteiten bedraagt niet meer dan:
[…];
Onder d. van dit artikel zijn afwijkende voorschriften opgenomen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau van een aantal bedrijven. Voor [appellant sub 1] zijn geen afwijkende voorschriften opgenomen.
3.2. De raad heeft erkend dat [appellant sub 1] door het plan in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd en dat dit niet door hem is beoogd. Daarbij heeft de raad er onder andere op gewezen dat voor [appellant sub 1] onder meer in artikel 5, lid 5.1, onder d, van de planregels specifieke, voor [appellant sub 1] toepasselijke, geluidnormen hadden moeten worden opgenomen.
De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij met [appellant sub 1] in overleg is getreden en dat dit overleg heeft geresulteerd in een overeenstemming tussen partijen over de manier waarop het omgevingsplan zal worden aangepast zodat [appellant sub 1] haar bedrijf ter plaatse kan voortzetten. Daarbij zullen volgens de raad voor [appellant sub 1] specifieke toegestane geluidnormen in de planregels worden opgenomen. Verder zal het plan volgens de raad zodanig worden aangepast dat duidelijk is aan welke geurnormen [appellant sub 1] zal moeten voldoen.
3.3. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover een dergelijke regeling ontbreekt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Het beroep van Steevast
4. Steevast is eigenaar van gronden gelegen tussen de Van Foreestlaan, de Stuyvesantlaan en de Prinses Margrietlaan. Het beroep van Steevast is gericht tegen artikel 11, onder a en onder c, van de planregels. Steevast betoogt dat de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) geen grondslag biedt voor het opleggen van bijdragen in gebiedsinvesteringen. Verder voert zij aan dat in het plan geen begripsbepaling is opgenomen voor het begrip ‘gebiedsinvesteringen’, zodat volgens haar onduidelijk is wat hieronder moet worden verstaan.
4.1. Artikel 11 van de planregels luidt:
"a. Bouwplannen dragen bij in de gebiedsinvesteringen;
b. […];
c. De bijdragen in de gebiedsinvesteringen bedraagt 38 euro per m² bvo (prijspeil 1-1-2016)."
4.2. De Afdeling overweegt dat, zoals de raad ook heeft erkend in het verweerschrift, ten tijde van de vaststelling van het plan geen wettelijke grondslag bestond om artikel 11, onder a en onder c, van de planregels vast te stellen. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Het beroep van [appellante sub 3]
5. Het beroep van [appellante sub 3] is gericht tegen het plandeel voor de percelen [locatie C] en [locatie D] in Alphen aan den Rijn.
[appellante sub 3] betoogt dat de raad met het plan het bestaande autobedrijf en de bestaande bedrijfswoning op dat perceel ten onrechte niet als zodanig heeft bestemd. Zij vindt dat het plan haar in een rechtsonzekere positie brengt, omdat onder meer niet duidelijk is onder welke voorwaarden zij haar bedrijfsvoering kan continueren.
5.1. De raad stelt dat het plan de bedrijfsactiviteiten en de bedrijfswoning van [appellante sub 3] ter plaatse van haar percelen toestaat.
5.2. Aan het perceel is blijkens de verbeelding de functie transformatie toegekend.
Artikel 4, lid 4.1.1 van de planregels luidt: "Ter plaatse van de functie transformatie zijn uitsluitend de volgende activiteiten toegestaan overeenkomstig de besluit-subvakken op de verbeelding en overeenkomstig het bepaalde in de regels van dit omgevingsplan, waarbij voor deelgebied Van Foreestlaan-Zuid slechts het exploiteren van een bedrijf is toegestaan alsmede de bestaande activiteiten:
• wonen;
• wonen bij een bedrijf;
• het exploiteren van een bedrijf;
• het exploiteren van een winkel;
[…];
en de daarbij behorende activiteiten."
5.3. De raad heeft toegelicht dat het bestaande bedrijf van [appellante sub 3] inclusief haar bedrijfswoning in het plan als zodanig zijn bestemd. Zij heeft erop gewezen dat ingevolge de verbeelding op de percelen van [appellante sub 3] de activiteiten "wonen" (w), "het exploiteren van een bedrijf"(b) en "het exploiteren van een winkel (dh)", zijn toegestaan. Gelet hierop kan [appellante sub 3] haar huidige activiteiten onder het plan voortzetten. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onjuist is.
De raad heeft evenwel in zijn verweerschrift erkend dat het bedrijf van [appellante sub 3] ten onrechte niet is opgenomen in artikel 5, lid 5.1, onder d, van de planregels, waarin voor enkele bedrijven specifieke, hogere geluidniveaus zijn opgenomen. Deze omissie is volgens de raad ontstaan omdat bij de totstandkoming van het plan niet is ingezien dat het bedrijf van [appellante sub 3], dat onder het Activiteitenbesluit milieubeheer valt, volgens de algemene regels inzake geluid van dat besluit meer geluid mag produceren dan volgens het plan is toegestaan. Het beperken van bestaande rechten is volgens de raad met het plan evenwel niet beoogd. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], Steevast en [appellante sub 3] gegrond. De Afdeling ziet aanleiding het gehele besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.1 van de Wro. De Afdeling overweegt daarbij dat zij gelet op de aard van het ten aanzien van artikel 5 van de planregels geconstateerde gebrek, niet kan overzien wat de consequenties van het herstel van het gebrek zijn voor de rest van het plan.
Proceskosten
7. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van Steevast en [appellante sub 3] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 13 oktober 2016, kenmerk 2016/27578, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost";
III. draagt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Steevast Beheermaatschappij B.V. en [appellant sub 2A], € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor [appellante sub 3] en € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor [appellant sub 1] B.V. en [appellant sub 1] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
539-817.