201606838/1/R6.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Tilburg,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoogvenne Armhoef 2007, 3e herziening (Ringbaan Oost 180)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2017, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Beex, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van de locatie Ringbaan Oost 180 in Tilburg, waar thans de Sacrementskerk staat. Met deze ontwikkeling wordt de bouw van 15 woningen mogelijk gemaakt, waarbij het front van de kerk en de kerktoren behouden blijven.
Het plan voorziet in 19 parkeerplaatsen op eigen terrein. In het plan wordt ervan uitgegaan dat de overige 9 parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied kunnen worden gevonden. [appellant] en anderen, die in de directe omgeving van het plangebied wonen, vrezen voor parkeeroverlast.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep
3. [appellant] en anderen vrezen voor parkeeroverlast als gevolg van het plan, met name in de Loudonstraat, die grenst aan het plangebied, nu in het plan niet alleen binnen het plangebied wordt voorzien in de voor de beoogde nieuwbouwwoningen benodigde parkeerplaatsen, maar tevens ervan uit wordt gegaan dat 9 parkeerplaatsen in de omliggende straten kunnen worden gevonden.
[appellant] en anderen voeren hiertoe aan dat bij de voorbereiding van het plan ten onrechte is uitgegaan van een parkeeronderzoek, waarbij geen rekening is gehouden met de veranderende leeftijdsopbouw van de bewoners. Zij wijzen erop dat een deel van de bewoners in de omgeving van het plangebied op hoge leeftijd is en geen auto heeft. [appellant] en anderen stellen dat deze bewoners naar verwachting binnen enkele jaren zullen verhuizen en dat eventuele nieuwe bewoners wel over één of meer auto's zullen beschikken. [appellant] en anderen schatten in dat door deze veranderende leeftijdsopbouw er 4 parkeerplaatsen extra voor deze nieuwe bewoners nodig zullen zijn. Volgens [appellant] en anderen resulteert deze berekening in combinatie met de in het plan beoogde ontwikkeling in een onacceptabel hoge bezettingsgraad van de parkeerplaatsen in de omgeving van het plangebied. [appellant] en anderen wijzen er in dit verband voorts op dat de raad evenmin rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat men tegenwoordig vaker in deeltijd werkt, thuis werkt of onregelmatige diensten draait.
[appellant] en anderen voeren aan dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet is ingegaan op de door hen voorgestelde mogelijkheden om meer parkeerplaatsen binnen het plangebied te realiseren, te weten het verwijderen van de beuk binnen het plangebied aan de zijde van de Loudonstraat en het mogelijk maken van schuine parkeerplaatsen aan de Pelgrimsweg. Zij wijzen erop dat de boom niet in een goede conditie verkeert.
[appellant] en anderen voeren aan dat de raad er bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat binnenkort op het parkeerterrein aan de Jan Wierhof een kantoor wordt gevestigd, dat ook zal resulteren in onaanvaardbare parkeeroverlast.
[appellant] en anderen voeren aan dat er de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het parkeerterrein bij de Aldi in de nabije toekomst zal verdwijnen, hetgeen negatieve gevolgen zal hebben voor de parkeeroverlast in de omgeving.
[appellant] en anderen voeren aan dat de raad er bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat in de toekomst de school, gevestigd aan de Loudonstraat, wordt verwijderd en dat herbestemming van die locatie eveneens negatieve gevolgen zal hebben voor de parkeeroverlast in de omgeving.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld en dat de beoogde ontwikkeling een planologisch aanvaardbare invulling is. De raad stelt dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Volgens de raad zijn voor de in het plan voorziene 15 nieuwbouwwoningen de normen uit de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld in juni 2012 en opgenomen als bijlage 1 bij de planregels, van toepassing. Op grond van deze normen zijn voor de nieuwbouwwoningen 28 parkeerplaatsen nodig, waarvan er 19 op eigen terrein worden gerealiseerd. De overige 9 benodigde parkeerplaatsen kunnen volgens de raad in de omgeving worden gevonden. De raad heeft bij de voorbereiding van het plan onderzoek laten doen naar de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt volgens de raad dat geen sprake is van parkeeroverlast en dat in de directe omgeving voldoende parkeercapaciteit in het openbaar gebied aanwezig is om in deze 9 parkeerplaatsen te voorzien. De raad wijst erop dat in oktober/november 2016 opnieuw een parkeeronderzoek is uitgevoerd, waarbij de resultaten van het eerdere onderzoek zijn bevestigd.
3.2. In artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) staat dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten:
a. waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels;
(..).
3.3. Aan de locatie Ringbaan Oost 180 zijn de bestemmingen "Wonen" en "Verkeer - Verblijf" toegekend.
Artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder e, van de planregels luidt:
"De voor "Verkeer - Verblijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
e. parkeren."
Artikel 5, lid 5.1.3, aanhef en onder d, luidt:
"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
(…)
d. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
(…)"
Lid 5.3, aanhef en onder a, sub 7, luidt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
(…)
7. parkeergelegenheid op eigen terrein;
(…)"
Artikel 7, lid 7.6, onder a en c, luidt:
"a. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn, zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage 1 Parkeernormen.
(…)
c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien."
3.4. De plantoelichting vermeldt dat het plan ten behoeve van de 15 beoogde woningen moet voorzien in 28 parkeerplaatsen eigen terrein. Echter, onder meer vanwege een op het terrein aanwezige monumentale beuk die behouden dient te blijven, kunnen op eigen terrein maximaal 19 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De plantoelichting vermeldt dat het college van burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning ontheffing kan verlenen van de gemeentelijke parkeernormen voor de overige parkeerplaatsen die niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden.
In de planregels is het aantal benodigde parkeerplaatsen niet vastgelegd. Volgens de plantoelichting kan de definitieve parkeerbehoefte pas ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning worden bepaald en dient uit een inrichtingsplan te blijken hoeveel en op welke wijze de parkeerplaatsen op eigen terrein worden gesitueerd.
3.5. Zoals volgt uit de uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, kan de juridische waarborg dat de benodigde parkeergelegenheid wordt gerealiseerd met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro, in het bestemmingsplan worden geregeld door in een bestemmingsplanregel neer te leggen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, de regel geldt dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Daarbij kan ook worden geregeld dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging. In het voorliggende geval heeft de raad met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro in de artikelen 4 tot en met 7 van de planregels geregeld dat per woning na de realisatie van het plan dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals vastgelegd in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
In de notitie Parkeernormen Tilburg 2011 wordt als uitgangspunt gehanteerd dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, maar dat hiervan bij bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Het college van burgemeester en wethouders kan hiertoe bij het verlenen van een omgevingsvergunning ontheffing verlenen.
3.6. Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een onderzoek laten uitvoeren naar de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het verslag "Parkeeronderzoek Pelgrimsweg" van februari 2014, dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is opgenomen. Uit het verslag volgt dat de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied varieert tussen 68% en 99% op werkdagen en 60% en 91% in het weekend. Op straatsectie-niveau komt het volgens het verslag in een aantal secties voor dat de parkeerdruk op sommige momenten op werkdagen boven de 100% komt, waarbij ook rekening is gehouden met de situatie dat fout wordt geparkeerd. In het weekend is de parkeerdruk over het algemeen lager.
In oktober/november 2016 heeft de raad opnieuw een parkeeronderzoek laten uitvoeren. Uit het terzake opgestelde verslag volgt dat de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied varieert tussen 69% en 98% op werkdagen en 68% en 84% in het weekend. Op straatsectie-niveau komt het ook volgens dit verslag in een aantal secties voor dat de parkeerdruk op sommige momenten op werkdagen boven de 100% komt, waarbij ook rekening is gehouden met de situatie dat fout wordt geparkeerd. In het weekend is de parkeerdruk over het algemeen lager.
3.7. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de resultaten van het parkeeronderzoek van februari 2014 niet representatief zijn en niet aan het plan ten grondslag mochten worden gelegd, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verwachting dat er vanwege de veranderende leeftijdsopbouw van de bewoners in de omgeving van het plangebied 4 parkeerplaatsen extra voor de nieuwe bewoners nodig zullen zijn, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] en anderen verwachte toename aan parkeerbehoefte niet is gebaseerd op feiten. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat, naar [appellant] en anderen stellen, een aantal bewoners, die geen auto heeft, de wijk in de toekomst zullen verlaten en waarvoor in de plaats nieuwe bewoners zullen komen, die wel over een of meer auto's beschikken, een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de resultaten van het parkeeronderzoek ten onrechte geen rekening heeft gehouden met 4 extra benodigde parkeerplaatsen en dat de resultaten van het parkeeronderzoek daarom niet aan het plan ten grondslag mochten worden gelegd.
Over de resultaten van de parkeeronderzoeken van februari 2014 en oktober/november 2016 heeft de raad in het verweerschrift respectievelijk ter zitting verklaard dat de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen op weliswaar 90% tot 99% bedraagt, maar dat uit de parkeeronderzoeken blijkt dat dit zich slechts voordoet op piekmomenten, te weten rond 8.00 uur en rond 14.00 uur op sommige werkdagen. De raad heeft toegelicht dat dit verband houdt met de omstandigheid dat werknemers van een nabijgelegen kantoor dat gevestigd is in een zone voor betaald parkeren, ook in de wijk parkeren.
Over het betoog van [appellant] en anderen dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat men tegenwoordig vaker in deeltijd werkt, thuis werkt of onregelmatige diensten draait, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat bij de parkeeronderzoeken is uitgegaan van de bestaande situatie. Verder heeft de raad ter zitting uitgelegd dat bij de berekening van de parkeerbehoefte aansluiting is gezocht bij de parkeernormen van het CROW, opgenomen in de publicatie van oktober 2012 "CROW, ASVV 2012, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom". De raad wijst erop dat bij de berekening van de parkeernormen mede rekening is gehouden met verwachte toekomstige ontwikkelingen voor verkeersvoorzieningen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het parkeeronderzoek van februari 2014 onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de resultaten daarvan niet aan het plan ten grondslag mochten worden gelegd. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat de raad in oktober/november 2016 nogmaals een parkeeronderzoek heeft laten uitvoeren en dat de resultaten van dit recente parkeeronderzoek niet wezenlijk verschillen van die van het parkeeronderzoek van februari 2014.
Het betoog faalt.
3.8. Over het betoog van [appellant] en anderen dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet is ingegaan op de door hen voorgestelde mogelijkheden om parkeerplaatsen binnen het plangebied te realiseren, te weten het verwijderen van de beuk aan de Loudonstraat en het realiseren van schuine parkeerplaatsen aan de Pelgrimsweg, overweegt de Afdeling als volgt.
De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Volgens de verbeelding heeft een deel van het plangebied de bestemming "Groen" en de aanduiding "monumentale boom". De raad heeft verklaard dat hiermee de beuk binnen het plangebied aan de zijde van de Loudonstraat is aangeduid en dat deze beuk niet kan worden verwijderd vanwege zijn monumentale status. Het rapport Bomen Effect Analyse, vastgesteld op 8 oktober 2015, dat als bijlage 8 bij de plantoelichting is opgenomen, vermeldt dat de beuk op de lijst Monumentale bomen van de gemeente Tilburg staat. Het rapport vermeldt voorts dat de beuk in een redelijke tot goede conditie verkeert en een duurzame levensverwachting heeft van meer dan 15 jaar. Voorts wordt vermeldt dat de kroon van de beuk tot ongeveer 12 m uit het hart van de boom reikt. Gelet hierop heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen om in artikel 3, lid 3.1.2, onder a, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, op te nemen dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "monumentale boom" binnen de bestemming "Groen" uitsluitend bestemd zijn voor het behoud en bescherming van de op deze locatie aanwezige monumentale boom.
In de notitie Parkeernormen Tilburg 2011 wordt als uitgangspunt gehanteerd dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel moet worden voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein, maar dat hiervan bij bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Volgens de raad is in dit geval sprake van een bijzondere omstandigheid, te weten de aanwezigheid van de monumentale beuk op het terrein. De raad heeft in redelijkheid aan het belang van het behoud en bescherming van de monumentale beuk een groter gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant] en anderen bij het realiseren van extra parkeerplaatsen op eigen terrein. Hierbij heeft de raad in redelijkheid kunnen betrekken dat uit de parkeeronderzoeken volgt dat in de directe omgeving voldoende parkeercapaciteit bestaat om de 9 benodigde parkeerplaatsen te vinden. Daarnaast wijst de raad er op dat de beoogde ontwikkeling in de plaats komt van een bestaande kerk, die geen parkeerplaatsen op eigen terrein biedt.
Over de door [appellant] en anderen voorgestelde alternatieve mogelijkheid om aan de Pelgrimsweg schuine parkeerplaatsen te realiseren heeft de raad verklaard dat met het schuin of diagonaal parkeren ter plaatse geen winst wordt behaald. Evenals in de huidige situatie passen bij het schuin of diagonaal parkeren maximaal 9 parkeervakken. De raad heeft verklaard ook het haaks parkeren te hebben onderzocht. Die optie is evenmin mogelijk gebleken, omdat de weg daarvoor niet breed genoeg is.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor
het oordeel dat, naar [appellant] en anderen stellen, de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet is ingegaan op de door
hen voorgestelde mogelijkheden om meer parkeerplaatsen binnen het plangebied te realiseren.
Het betoog faalt.
3.9. Over het betoog van [appellant] en anderen dat de raad er bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat binnenkort op het parkeerterrein aan de Jan Wierhof een kantoor wordt gevestigd, overweegt de Afdeling als volgt. Het parkeerterrein aan de Jan Wierhof ligt aan de andere zijde van de Ringbaan Oost op ongeveer 200 m van het plangebied.
De raad heeft verklaard dat voor dat terrein een omgevingsvergunning is verleend voor de vestiging van een kantoorgebouw. In die procedure is voor het bouwplan onder meer getoetst aan de geldende parkeernormen en is geconcludeerd dat het bouwplan daaraan voldoet. De verlening van de omgevingsvergunning en het bouwplan voor het kantoorgebouw liggen hier niet ter beoordeling voor.
Mede gelet op de afstand en de ligging van het parkeerterrein aan de Jan Wierhof overweegt de Afdeling dat de raad in de omstandigheid dat op dat parkeerterrein een kantoorgebouw wordt gebouwd in redelijkheid geen aanleiding heeft gezien om aan te nemen dat dit leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast in de directe omgeving van het plangebied voor het voorliggende plan.
Het betoog faalt.
3.10. Over het betoog van [appellant] en anderen dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden dat, naar zij stellen, het parkeerterrein bij de Aldi in de nabije toekomst zal verdwijnen en dat in de toekomst de aan de Loudonstraat gevestigde school zal worden verwijderd, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft verklaard dat het parkeerterrein bij de Aldi particulier terrein is, waarmee bij het vaststellen van benodigde parkeerplaatsen in openbaar gebied geen rekening kan worden gehouden. Voorts heeft de raad verklaard dat vooralsnog niet vaststaat of en hoe dit parkeerterrein planologisch zal worden ontwikkeld.
Voorts heeft de raad te kennen gegeven dat bij de gemeente niet bekend is dat de school aan de Loudonstraat zal worden verwijderd. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat het betoog over het verwijderen van de school niet berust op concrete informatie.
De Afdeling overweegt dat de omstandigheden dat, naar [appellant] en anderen stellen, het parkeerterrein bij de Aldi in de nabije toekomst zal verdwijnen en dat in de toekomst de aan de Loudonstraat gevestigde school wordt verwijderd, onzekere toekomstige gebeurtenissen betreffen, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan in redelijkheid geen rekening hoefde te houden.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het beroep van [appellant] en anderen is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
408.