201605625/1/A3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2016 in zaken nrs. 16-371 en 16-3363 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Tilburg,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2016 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast om de woning aan [locatie] te Tilburg onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 12 juni 2016 12:15 uur niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Ook heeft de burgemeester [wederpartij] gelast om geen contact op te nemen met de personen die in dezelfde woning wonen, namelijk [echtgenote] en hun [zoontje].
Bij mondelinge uitspraak van 10 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juni 2016 vernietigd en de burgemeester veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van geleden schade ten bedrage van € 450,00, te voldoen door de gemeente Tilburg. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2017, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De burgemeester heeft bij het besluit van 2 juni 2016 aan [wederpartij] een tijdelijk huisverbod opgelegd naar aanleiding van een incident op 1 juni 2016, waarbij [wederpartij] zijn [echtgenote] zou hebben mishandeld. In het besluit is hierover vermeld dat [echtgenote] heeft verklaard dat [wederpartij] op dinsdag 31 mei en op woensdag 1 juni voortdurend bier en wijn heeft gedronken. Daarbij zou hij ook spacecake hebben genuttigd. [wederpartij] was volgens haar volledig in de war en zou geweld tegen haar hebben gepleegd met zijn handen. [echtgenote] heeft verder gesteld dat [wederpartij] voortdurend ruzie zoekt en schreeuwt tegen hun zoontje. Zij vreest dat [wederpartij] haar en haar zoontje iets aan gaat doen. [echtgenote] heeft voorts te kennen gegeven dat [wederpartij] al een tijd problemen heeft op zijn werk. Zij verwacht dat hij binnenkort geen salaris meer ontvangt en dat daardoor financiële problemen ontstaan. Gelet op deze feiten en omstandigheden bestaat volgens de burgemeester een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [echtgenote], dan wel een ernstig vermoeden van dit gevaar. Het belang van [wederpartij] bij ongestoord genot van de woning en contact met [echtgenote] en hun zoontje weegt niet op tegen het belang van hun veiligheid. Er zijn geen bijzondere belangen aannemelijk geworden, die zich tegen de oplegging van het huisverbod verzetten, aldus de burgemeester.
Aangevallen uitspraak
2. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat nergens uit blijkt dat aan [wederpartij] mededeling is gedaan van het voornemen om aan hem een tijdelijk huisverbod op te leggen en wat zijn reactie hierop is geweest. Gelet hierop is volgens de voorzieningenrechter niet in rechte vast komen te staan dat [wederpartij] over het voornemen is gehoord. De burgemeester heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen gelegenheid was om [wederpartij] te horen en dat de vereiste spoed zich tegen toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht verzette. De voorzieningenrechter heeft gelet hierop het beroep gegrond verklaard en het besluit van de burgemeester van 2 juni 2016 vernietigd. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de verklaringen van [wederpartij] en [echtgenote] ten aanzien van de feiten grotendeels overeenkomen, maar wat de interpretatie die zij aan de feiten hebben gegeven betreft lijnrecht tegenover elkaar staan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich ten aanzien van de verwachting van geweld te zeer laten leiden door de lezing van [echtgenote]. Er zijn volgens de voorzieningenrechter te weinig objectief vastgestelde feiten die de conclusie rechtvaardigen dat de aanwezigheid van [wederpartij] in de woning tot een ernstig en onmiddellijk gevaar voor [echtgenote] heeft geleid, dan wel tot het ernstig vermoeden daarvan. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was om een tijdelijk huisverbod op te leggen. Omdat [wederpartij] een huisverbod heeft moeten dulden terwijl voor het opleggen daarvan geen bevoegdheid bestond, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien tot toekenning van een schadevergoeding die de voorzieningenrechter naar redelijkheid en billijkheid heeft vastgesteld op een bedrag van € 50,00 per dag, in totaal van € 450,00.
Hoger beroep
3. De burgemeester betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en hem ten onrechte heeft veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [wederpartij]. Op basis van het incident op 1 juni 2016, alsmede het onvoorspelbare en verwarde gedrag dat [wederpartij] voorafgaande aan het incident heeft laten zien, bestond een ernstig vermoeden dat de aanwezigheid van [wederpartij] een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor [echtgenote] en hun zoontje. Het onvoorspelbare gedrag bestond er onder meer uit dat [wederpartij] in een impuls naar Peru is vertrokken zonder [echtgenote] hiervan op de hoogte te brengen. Verder wijst de burgemeester erop dat [wederpartij] in de nacht van 1 juni 2016 negen Whatsapp-berichten heeft gestuurd met vreemde, onsamenhangende teksten, waaruit het beeld naar voren komt van een verward persoon. In de ochtend van die dag zijn [wederpartij] en [echtgenote] samen met de auto naar Eindhoven gereden voor een bezoek aan een psycholoog, na afloop waarvan [wederpartij] alleen is teruggereden. Aan het begin van de avond van diezelfde dag heeft zich volgens [echtgenote] een fysiek incident voorgedaan. Het letsel dat door de politieagenten is vastgesteld past bij hetgeen [echtgenote] over het incident heeft verklaard. Daarbij komt dat [wederpartij] in de loop van de middag of avond alcohol had genuttigd en drugs had gebruikt. Tijdens het vervoer naar het politiebureau, later op de avond van 1 juni, heeft [wederpartij] onsamenhangende verhalen verteld. Verder heeft [wederpartij] verklaard dat hij overbelast is en dat hij als gevolg daarvan problemen heeft met zijn kortetermijngeheugen. [wederpartij] verkeerde in een zorgelijke psychische toestand verkeerde en hulp was noodzakelijk. Dit wordt bevestigd door de rapportage van de organisatie Veilig Thuis, die na oplegging van het huisverbod is ingeschakeld, aldus de burgemeester.
Beoordeling
4. Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […]"
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 maart 2017, in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2017:749) is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
4.2. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, stemmen de verklaringen van [wederpartij] en [echtgenote] grotendeels met elkaar overeen ten aanzien van de feiten, maar verschillen zij wezenlijk ten aanzien van de interpretatie. De burgemeester heeft alleen gewicht toegekend aan de verklaringen van [echtgenote]. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat de verbalisanten blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2016 letsel hebben geconstateerd aan de rechterbovenarm van [echtgenote]. Dit letsel is evenwel van een dusdanig beperkte omvang dat het bestaan van dit letsel, zo dit door [wederpartij] is veroorzaakt, de verklaring die [wederpartij] daarvoor heeft gegeven niet uitsluit. Voor zover de burgemeester in aanmerking heeft genomen dat [wederpartij] alcohol en drugs tot zich had genomen, overweegt de Afdeling met de voorzieningenrechter dat uit de aan het besluit ten grondslag gelegde stukken niet naar voren komt, ook niet bij benadering, om hoeveel alcohol en drugs het ging. Voor zover de burgemeester voorts in aanmerking heeft genomen dat [wederpartij] zich voorafgaande aan het incident onvoorspelbaar en verward heeft gedragen, heeft [wederpartij] daarvoor nadien gedetailleerde verklaringen gegeven. Dat die verklaringen niet voor het nemen van het besluit ter kennis van de burgemeester zijn gekomen komt voor diens rekening, nu [wederpartij] vooraf niet is gehoord, terwijl de vereiste spoed zich daartegen niet verzette. Bij de WhatsApp-berichten waar de burgemeester op heeft gewezen moet verder worden bedacht dat het om eenzijdige berichten ging, zonder een context. Daarnaast hielden het gedrag van [wederpartij] en de door hem verzonden berichten geen dreiging richting [echtgenote] in. Uit de verdere feiten en omstandigheden, zoals die volgen uit de bij de besluitvorming betrokken processen-verbaal en het Risicotaxatie-instrument Huishoudelijk Geweld (RiHG), komt alleen naar voren dat er relatieproblemen tussen [echtgenote] en [wederpartij] waren. Dit betekent echter niet dat aan de strenge maatstaf voor het opleggen van een tijdelijk huisverbod was voldaan. De objectieve gegevens die de burgemeester bij de besluitvorming heeft betrokken zijn van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat de aanwezigheid van [wederpartij] een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, opleverde voor [echtgenote]. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat er geen antecedenten van [wederpartij] op het gebied van huiselijk geweld bekend zijn.
4.3. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel gekomen dat de burgemeester in dit geval niet bevoegd was om een huisverbod op te leggen en dat geen aanleiding bestond om de rechtsgevolgen van het besluit tot oplegging van het huisverbod in stand te laten. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter de burgemeester ten onrechte heeft veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding ten bedrage van € 450,00.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de burgemeester van Tilburg tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 558,41 (zegge: vijfhonderdachtenvijftig euro en eenenveertig cent), waarvan € 495,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Slump w.g. Binnema
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
589.