ECLI:NL:RVS:2017:2324

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
201601275/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestemmingsplan Hurwenen herziening 2015, Groenestraat

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijke procedure waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet over het bestemmingsplan "Hurwenen herziening 2015, Groenestraat". De appellant, een groep bewoners van Hurwenen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 17 december 2015, waarin het bestemmingsplan werd vastgesteld. De Afdeling had eerder, in een tussenuitspraak van 25 januari 2017, de raad opgedragen om binnen 12 weken het gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 30 maart 2017 een nadere motivering van het besluit vastgesteld, waartegen de appellanten hun zienswijze hebben ingediend.

De Afdeling oordeelt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is, en verklaart het beroep van de appellanten gegrond. Het besluit van de raad wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is, en dat de nadere motivering van de raad toereikend is. De proceskosten worden vergoed aan de appellanten, en het griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

201601275/2/R1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Hurwenen, gemeente Maasdriel,
en
de raad van de gemeente Maasdriel,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:170, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 17 december 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hurwenen herziening 2015, Groenestraat" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij beschikking van 14 maart 2017 in zaak nr. 201601275/3/R1 heeft de Afdeling op verzoek van de raad de hersteltermijn verlengd tot 4 mei 2017.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad op 30 maart 2017 een nadere motivering van het besluit van 17 december 2015 vastgesteld.
[appellant] en anderen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 25 januari 2017 overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan volgens hem stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Het plan is dan ook in zoverre vastgesteld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Om die reden is het beroep gegrond en dient het besluit te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel beoordelen of de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen blijven en overweegt daartoe als volgt.
2.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het gebrek dat in het besluit van 17 december 2015 is geconstateerd te herstellen. Daartoe diende de raad alsnog toereikend te motiveren waarom het plan volgens hem stedenbouwkundig aanvaardbaar is, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
3.    De raad heeft op 30 maart 2017 beslist omtrent een nadere motivering van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hurwenen herziening 2015, Groenestraat". Hij verwijst in dit verband naar een nota van Pouderoyen van 24 februari 2017 die is getiteld "Stedenbouwkundige onderbouwing woningbouw conform bestemmingsplan Hurwenen herziening 2015, Groenestraat" (hierna: de nota) en die in opdracht van de raad is opgesteld. De raad geeft te kennen dat hij geen aanleiding ziet om de conclusies in de nota niet over te nemen, gelet op de deskundigheid van het bureau en de uitgebreide analyse van de directe omgeving van het plangebied waarop de conclusies zijn gebaseerd. Hieruit volgt dat de raad de bevindingen in de nota tot de zijne heeft gemaakt en dat in de nota het standpunt van de raad tot uitdrukking wordt gebracht. Dit standpunt houdt in dat een reële maximale invulling van het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
4.    [appellant] en anderen betogen in hun zienswijze dat de nota niet voldoende zorgvuldig is opgesteld, zodat de raad ten onrechte van de daarin opgenomen conclusies is uitgegaan. De raad heeft zich volgens [appellant] en anderen daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Hiertoe hebben [appellant] en anderen verschillende argumenten aangevoerd, die in het navolgende worden beoordeeld.
5.    In de eerste plaats stellen [appellant] en anderen in hun zienswijze dat bij de beoordeling van de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de verkaveling van de percelen aan de Groenestraat en aan het deel van de Waaldijk waaraan de Groenestraat parallel loopt. Evenmin is rekening gehouden met de omstandigheid dat tussen de Groenestraat en de Waaldijk geen afzonderlijke dwarsverbindingen bestaan. Zowel de verkaveling van de percelen aan de Groenestraat als de afwezigheid van dwarsverbindingen tussen de Groenestraat en de Waaldijk zijn beschreven in rechtsoverweging 10.3 van de hiervoor reeds genoemde tussenuitspraak van de Afdeling van 25 januari 2017. [appellant] en anderen betogen tevens dat ten onrechte wordt gesteld dat een bovenaanzicht voor de beoordeling van de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan niet relevant is. Zij hebben zelf advies ingewonnen en in dat verband een e-mail van een landschapsarchitect overgelegd waarin staat dat met het plan een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op het karakter van de Groenestraat.
5.1.    Met het plan wordt voorzien in één of twee woningen op een perceel waarop reeds een woonbestemming rustte, maar waarop bij gebreke van bouwvlakken geen woningen mochten worden gerealiseerd. De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom van Hurwenen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het op zichzelf voorzienbaar en redelijk is dat op een dergelijke locatie onbebouwde percelen worden getransformeerd naar een functie die in het dorpsgebied past en dat is bezien of de toevoeging van woningen kan geschieden op een wijze die stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
Omdat het plan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling op perceelsniveau zal de stedenbouwkundige structuur van de planlocatie en de directe omgeving daarvan niet wijzigen, zo vermeldt de nota. Een beoordeling vanuit een dorpsplattegrond of bovenaanzicht is volgens de raad derhalve niet nodig, zodat is volstaan met een gebiedsanalyse vanaf de openbare weg waarbij rekening is gehouden met de stedenbouwkundige mogelijkheden in het plangebied en de invloed daarvan op de belendende percelen.
De Afdeling acht deze benadering niet onredelijk, gelet op de ligging van het perceel en de omvang van de bebouwing waarin het plan voorziet. Zij ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hierdoor onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkaveling van de percelen aan de Groenestraat en de afwezigheid van dwarsverbindingen tussen de Groenestraat en de Waaldijk. De door [appellant] en anderen overgelegde e-mail maakt dit naar het oordeel van de Afdeling niet anders, nu het daarin verwoorde standpunt dat de verandering van karakter van het plangebied onaanvaardbaar zou zijn, niet is gemotiveerd. Voor zover [appellant] en anderen hebben beoogd te betogen dat de raad zich in zijn nadere motivering onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de tussenuitspraak van de Afdeling van 25 januari 2017, oordeelt dat Afdeling dat dit betoog niet slaagt. Zij overweegt hiertoe dat rechtsoverweging 10.3 van de tussenuitspraak weliswaar een feitelijke beschrijving van de inrichting en verkaveling van het gebied tussen de Groenestraat en de Waaldijk bevat, maar dat daarin niet de verplichting is opgenomen om deze in de motivering te betrekken. Het betoog faalt.
6.    [appellant] en anderen stellen vervolgens dat in het kader van de stedenbouwkundige beoordeling van het plan ten onrechte is vermeld dat de ontsluitingsweg 4,7 m breed is, terwijl de werkelijke breedte van deze weg tussen de 4,5 en de 4,6 m bedraagt. Voorts vermeldt de zienswijze dat niet is onderkend dat de ontsluitingsweg niet als zodanig herkenbaar is en dat onduidelijk is wat wordt bedoeld met de zinsnede dat de weg ruimtelijk voldoende is los te maken van de belendende percelen.
6.1.    In de nota staat dat de breedte van de toegangsweg 4,7 m bedraagt. Verder is vermeld dat de toegangsweg zich voldoende onderscheidt van de opritten van de woningen die reeds aan de Groenestraat aanwezig zijn en dat geen ruimtelijk conflict zal ontstaan tussen de toegangsweg en de belendende zij- en achtertuinen. Ter onderbouwing van dit standpunt zijn in de nota diverse foto’s opgenomen. Volgens de raad voorziet het plan derhalve in een voldoende leesbare entree van het plangebied, zodat zich in zoverre geen stedenbouwkundige problemen voordoen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft de toegangsweg stedenbouwkundig aanvaardbaar is, gelet op de breedte en de situering van de weg en de beschouwingen die de raad overigens aan dit standpunt ten grondslag heeft gelegd. Dat de in de nota vermelde breedte van de toegangsweg afwijkt van de werkelijke breedte - wat hier ook van zij - geeft, mede gelet op de omvang van de gestelde afwijking, geen aanleiding voor een ander oordeel. Voorts acht de Afdeling de strekking van de nota ten aanzien van wat daarin over de toegangsweg is gesteld, voldoende duidelijk, zodat ook in hetgeen [appellant] en anderen overigens hebben aangevoerd geen aanleiding wordt gezien voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
7.    [appellant] en anderen geven in hun zienswijze in de derde plaats te kennen dat door de raad ten onrechte is vermeld dat ook elders in de Groenestraat bebouwing aanwezig is die niet direct aan de weg is gelegen. Volgens [appellant] en anderen zijn de voorbeelden die daartoe in de nota worden aangehaald ongeschikt om de situatie in het plangebied mee te vergelijken. Zo is één van de twee woningen die in de nota wordt genoemd niet ontsloten op de Groenestraat, maar op de Dorpsstraat. De tweede woning is gelegen aan de Waaldijk. Die woning is weliswaar ontsloten op de Groenestraat, maar de reden daarvoor is volgens [appellant] en anderen dat de Waaldijk aanmerkelijk hoger is gelegen dan de woning. Voorts stellen [appellant] en anderen dat het karakter en de ruimtelijke uitstraling van de genoemde bebouwing anders zijn dan die van de voorgenomen bebouwing aan de Groenestraat. In de gevallen die de raad noemt, is volgens [appellant] en anderen voorts sprake van herbouw en niet van nieuwbouw. [appellant] en anderen betogen dat de raad zijn standpunt over de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd.
7.1.    In de nota is vermeld dat zich in de zone tussen de Groenestraat en de Waaldijk reeds zogenoemde tweedelijns woningbouw bevindt. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd omtrent de ontsluiting en het karakter en de ruimtelijke uitstraling van de in de nota genoemde woningen in vergelijking met de woningbouw waarin het plan voorziet, en ook omtrent de her- of nieuwbouw van de woningen, doet er naar het oordeel van de Afdeling niet aan af dat de constatering in de nota op zichzelf juist is. De Afdeling overweegt voorts dat de raad zich blijkens de nota op het standpunt heeft gesteld dat de aanwezigheid van vergelijkbare gevallen geen voorwaarde is voor de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan en zich in dit geval op dat standpunt mocht stellen. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn standpunt over de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd. Het betoog faalt.
8.    [appellant] en anderen vermelden in hun zienswijze voorts dat bij de beoordeling van de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan ten onrechte is gesteld dat de voorgenomen bebouwing in het plangebied vanaf de Groenestraat, de H.W. van Heelstraat en de Waaldijk beperkt zichtbaar zal zijn. Hiertoe geven [appellant] en anderen te kennen dat ingevolgde de planregels kan worden voorzien in woningen van 17 m hoog, terwijl de omliggende bebouwing maximaal 8 m hoog is. Volgens [appellant] en anderen is in de nota tevens ten onrechte opgenomen dat de bouwregels in het plan zich voegen naar het regulier voorkomende bebouwingsbeeld in Hurwenen, omdat de woningen in de omgeving van het plangebied kleiner zijn dan de woningbouw waarin het plan voorziet.
8.1.    De Afdeling overweegt dat in rechtsoverweging 11.2 van de tussenuitspraak reeds is geoordeeld dat het uitgangspunt van de raad om bij het formuleren van bouw- en gebruiksregels in het plan aansluiting te zoeken bij de planregels in het bestemmingsplan "Hurwenen" - dat geldt in de directe omgeving van het plangebied - niet onredelijk is. In die rechtsoverweging is tevens geoordeeld dat de raad daarbij niet van doorslaggevend belang heeft hoeven achten dat de hoogte van de bebouwing die in de omgeving van het plangebied aanwezig is, feitelijk lager is dan de hoogte die in dit plan planologisch is mogelijk gemaakt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om in het kader van de stedenbouwkundige motivering van het plan niet bij dit oordeel in de tussenuitspraak aan te sluiten. De Afdeling overweegt voorts dat de realisering van een woning van 17 m hoog in het plangebied - gelet op de maximaal toegestane goothoogte van 6 m en dakhelling van 65°, alsmede op artikel 5, lid 5.2.2, onder b, van de planregels, waarin is bepaald dat de maximale inhoud van een woning 750 m³ mag bedragen - bezwaarlijk als reële invulling van de planologische mogelijkheden kan worden gezien. Het betoog faalt.
9.    [appellant] en anderen betogen in hun zienswijze voorts dat het plan zich niet verdraagt met de gemeentelijke welstandsnota. Zij verwijzen naar passages uit deze welstandsnota waarin onder meer beschouwingen over het kleinschalige karakter van dorpskernen zoals Hurwenen binnen de gemeente zijn opgenomen. In de welstandsnota is hierover vermeld dat nieuwere dorpsinvullingen dienen aan te sluiten bij het kenmerkende, individuele bebouwingskarakter van een dorpskern, onder meer door behoud van de karakteristiek van het dorpsbeeld. Volgens [appellant] en anderen is hieraan in het kader van de stedenbouwkundige motivering van het plan ten onrechte geen aandacht besteed.
9.1.    De Afdeling overweegt dat in een stedenbouwkundige motivering van een bestemmingsplan dient te worden toegelicht of dat plan vanuit stedenbouwkundig perspectief ruimtelijk aanvaardbaar is. Welstandseisen worden in een bestemmingsplan in beginsel niet opgenomen en hoeven derhalve evenmin noodzakelijkerwijs te worden betrokken in de stedenbouwkundige motivering van een bestemmingsplan. Of een gebouw of bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand wordt getoetst in de procedure met betrekking tot een aan te vragen omgevingsvergunning. Dat betekent dat de beantwoording van de vraag of de bebouwing waarin het plan voorziet, aansluit bij het kenmerkende, individuele karakter van een dorpskern dan wel bij de karakteristiek van het dorpsbeeld, in zoverre niet in deze procedure, maar in een procedure met betrekking de omgevingsvergunning aan de orde kan komen. Het betoog faalt.
10.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hebben [appellant] en anderen naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de nota zodanige gebreken of leemten in kennis bevat of zo onzorgvuldig tot stand is gekomen dat de raad de stedenbouwkundige motivering van het plan er niet aan had mogen ontlenen. Dat in de nota afstand wordt genomen van de stedenbouwkundige onderbouwing in de plantoelichting die is opgesteld door het bureau BRO doet hieraan niet af, nu juist deze motivering door de Afdeling niet toereikend werd geacht. Het betoog faalt.
Conclusie
11.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad gegeven nadere motivering voor het bestemmingsplan "Hurwenen herziening 2015, Groenestraat" niet toereikend is. De raad heeft zich onder verwijzing naar deze nadere motivering dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
12.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
Proceskosten
13.     De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
14.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van [appellant] en anderen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 17 december 2015, waarbij het bestemmingsplan "Hurwenen herziening 2015, Groenestraat" is vastgesteld;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Maasdriel tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Maasdriel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Groen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
831.