201604257/1/R2.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Dongen,
2. [appellant sub 2], wonend te Dongen,
3. [appellant sub 3], wonend te Dongen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2016 heeft het college het wijzigingsplan "Gerardus Majellastraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2017, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het college, vertegenwoordigd door M.C. Gorissen en J.H. Rijken-de Haan, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting De Bunte Vastgoed Zuid B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wijzigingsplan is vastgesteld op grond van artikel 33, lid 33.3.4, van het bestemmingsplan "Zuid en West Dongen" van 30 september 2010 en voorziet voor de percelen Gerardus Majellastraat 31-33 in een wijziging van de bestemming "Bedrijf" met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5" in de bestemming "Wonen" en de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Het wijzigingsplan maakt de bouw van een appartementencomplex voor maximaal 9 wooneenheden en de aanleg van een bijbehorend parkeerterrein mogelijk.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen aan de Gerardus Majellastraat op de percelen met de nummers [..], [..] respectievelijk [..] in de nabijheid van het plangebied.
Toetsingskader
2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Beoordeling van de beroepen
3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij vrezen voor parkeerproblemen als gevolg van het plan. Zij stellen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Voorts vrezen zij voor onevenredige aantasting van het woongenot op hun percelen vanwege beperking van privacy als gevolg van inkijk vanuit het voorziene appartementencomplex. [appellant sub 2] betoogt dat de daglichttoetreding in zijn woning onevenredig zal verminderen als gevolg van het beoogde appartementencomplex.
[appellant sub 1] betoogt dat de grond ter plaatse van de voorziene ontwikkeling is vervuild en dat het plan ten onrechte niet voorziet in sanering van de bodem, maar dat slechts wordt volstaan met het bedekken van de bodem met afdekfolie.
[appellant sub 2] vreest voor overlast als gevolg van de sloop- en bouwwerkzaamheden voor de beoogde ontwikkeling. Voorts vreest hij voor waardevermindering van zijn woning als gevolg van het plan.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld en dat de bouw van het appartementencomplex een planologisch aanvaardbare invulling is. Volgens het college voldoet het plan aan de in de wijzigingsbepaling gestelde parkeernorm en voorziet het daarnaast in extra parkeerplaatsen.
Het college wijst erop dat, gelet op de afstand tot het beoogde appartementencomplex, slechts beperkt inkijk mogelijk is in de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
Het college stelt dat in het kader van het wijzigingsplan is geregeld dat de bodem zal worden gesaneerd. Het college wijst erop dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft ingestemd met een saneringsplan.
Het college wijst er op dat bouwoverlast slechts een tijdelijke situatie betreft en geen aspect is dat in een wijzigingsplan dient te worden geregeld. Voorts stelt het college dat een verzoek om planschade in een afzonderlijke procedure aan de orde kan komen.
3.2. In het bestemmingsplan "Zuid en West Dongen" is aan de percelen Gerardus Majellastraat 31-33 de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-5" toegekend.
Artikel 33, lid 33.3.4, van de planregels luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding het bestemmingsplan "Zuid en West Dongen" de bestemmingen wijzigen ten behoeve van nieuwe woningbouw met inachtneming van de volgende regels:
a. De wijzigingsbevoegdheid dient in één keer voor het gehele gebied te worden toegepast.
b. Ter plaatse mogen ten hoogste 10 woningen worden gebouwd.
c. Woningen mogen uitsluitend worden geprojecteerd op de Gerardus Majellastraat en de Stoomberg.
d. Woningen mogen gestapeld worden gebouwd.
e. De goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 7 meter.
f. Binnen de wijzigingslocatie dient te worden voorzien in ten minste 1,5 parkeerplaats per appartement, 1,7 parkeerplaats per woning zonder garage en zonder oprit en 1 parkeerplaats per woning met een garage en een oprit. Voor een woning zonder garage en zonder oprit wordt een parkeernorm gehanteerd van 1.
g. De verkeersontsluiting van de woningen vindt plaats vanaf de Stoomberg.
h. Vooraf moet zijn aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
i. Vooraf is een watertoets uitgevoerd.
j. Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen."
In het voorliggende wijzigingsplan zijn aan de percelen Gerardus Majellastraat 31-33 deels de bestemming "Wonen" en de aanduiding "gestapeld" toegekend. Aan de percelen is voor het overige de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de aanduiding "parkeerterrein" toegekend.
Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:
"De voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein", een parkeerterrein;
(…)"
Artikel 4, lid 4.1, luidt:
"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
(…)"
Artikel 4, lid 4.2, luidt:
"Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
(…)
f. het aantal woningen in een bouwvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding aangegeven aantal;
g. een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen kan uitsluitend worden verleend, indien in het plangebied 1,5 parkeerplaats per woning is gerealiseerd en is geborgd dat deze aldus in stand wordt gehouden."
Uit de verbeelding volgt dat binnen de bestemming "Wonen" maximaal 9 wooneenheden mogen worden gebouwd. De bebouwing mag een maximale goothoogte van 6,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m hebben.
Parkeren
3.3. Uit artikel 33, lid 33.3.4, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan "Zuid en West Dongen" volgt dat voor het realiseren van appartementen op de percelen Gerardus Majellastraat 31-33 dient te worden voorzien in ten minste 1,5 parkeerplaats per appartement.
Uit artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder f, van de planregels van het voorliggende wijzigingsplan, gelezen in samenhang met de verbeelding, volgt dat het plan voorziet in maximaal 9 appartementen. Dit betekent dat voor deze ontwikkeling dient te worden voorzien in minimaal 14 parkeerplaatsen. Het plangebied biedt hiervoor voldoende ruimte. De plantoelichting en de stedenbouwkundige opzet vermelden dat ter plaatse in totaal 19 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarvan zijn er 14 bestemd voor de bewoners van de appartementen. De 5 overige parkeerplaatsen zijn openbaar en vrij toegankelijk. Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de in de wijzigingsbepaling gestelde parkeernorm. Voor het oordeel dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen bestaat geen aanleiding. Over de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gevreesde parkeerproblemen als gevolg van het plan, wijst de Afdeling erop dat voor de beoogde ontwikkeling geen reguliere parkeerplaatsen hoeven te wijken en dat er juist 5 reguliere parkeerplaatsen worden toegevoegd. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot parkeerproblemen.
Het betoog faalt.
Gevolgen voor het woon- en leefklimaat
3.4. Voor het appartementencomplex is op de verbeelding een maximale goothoogte van 6,5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter aangegeven. Vast staat dat deze maximale goot- en bouwhoogte voldoen aan de genoemde wijzigingsbepaling uit het bestemmingsplan "Zuid en West Dongen" en daarom in beginsel aanvaardbaar moeten worden geacht, voor zover het betreft de gevolgen die deze hoogtes hebben voor de privacy en de bezonning ter plaatse van omliggende woningen.
De Afdeling stelt vast dat de kortste afstand tussen de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en de gronden met de bestemming "Wonen", waarop het bouwvlak voor het appartementencomplex is voorzien, ruim 12 m is. De kortste afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de gronden met de bestemming "Wonen", waarop het bouwvlak voor het appartementencomplex is voorzien, is ongeveer 15 m. In de nota van zienswijzen staat dat, gelet op deze afstanden, eventuele aantasting van de privacy bij de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beperkt tot zeer beperkt is. In dit verband heeft het college verklaard dat de tuinen van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zich aan de achterkant van de woningen bevinden, zodat, behoudens zeer beperkt zicht tussen de woningen door, van inkijk in de tuinen geen sprake is en dat eventuele aantasting van de privacy zich beperkt tot de voorzijde van deze woningen. Gelet op het voorgaande, alsook in aanmerking genomen dat het beoogde appartementencomplex is voorzien in een stedelijke omgeving, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de privacy ter plaatse van hun woningen vanwege inkijk vanuit het beoogde appartementencomplex zodanig wordt aangetast, dat het college het wijzigingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Over de door [appellant sub 2] gestelde vrees dat de daglichttoetreding in zijn woning onevenredig zal verminderen als gevolg van het beoogde appartementencomplex overweegt de Afdeling als volgt. De afstand tussen het bouwvlak voor het appartementencomplex en de woning van [appellant sub 2] is 15 m. Voorts bevindt de beoogde locatie voor het appartementencomplex zich schuin aan de overzijde en ten noorden van de woning van [appellant sub 2]. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de daglichttoetreding in de woning van [appellant sub 2] zodanig zal verminderen als gevolg van het beoogde appartementencomplex, dat het college het wijzigingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
De betogen falen.
Bodemsanering
3.5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:75, volgt dat de toepassing van het relativiteitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht, met zich brengt dat ten aanzien van beroepsgronden die betrekking hebben op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, zoals de normen neergelegd in de Wet bodembescherming, wordt bezien of de in zoverre ingeroepen norm strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De normen uit de Wet bodembescherming strekken tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. Uit het beroepschrift van [appellant sub 1] blijkt dat hij uitsluitend het oog heeft op de kwaliteit van de bodem van het plangebied en niet op die ter plaatse van zijn eigen woning. De bepalingen van de Wet bodembescherming strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1]. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond van [appellant sub 1] inzake bodemsanering.
Bouwoverlast
3.6. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat hij vreest voor overlast als gevolg van de sloop- en bouwwerkzaamheden voor de beoogde ontwikkeling. Dit heeft geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.
Waardevermindering
3.7. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan zij heeft gedaan. [appellant sub 2] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zodanige planschade zal ontstaan dat de financiële uitvoerbaarheid niet meer is verzekerd.
Voorts overweegt de Afdeling dat de planschadeprocedure een afzonderlijke procedure is. Bezwaren daarover kunnen in de onderhavige bestemmingsplanprocedure niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
408.