201509063/4/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[maatschap] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: de maatschap), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Wijdenes, gemeente Drechterland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Drechterland,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1605, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 26 oktober 2015, waarbij de raad het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid" heeft vastgesteld, te herstellen. Bij het besluit van 24 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd teneinde het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd, te herstellen.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze naar voren te brengen. De maatschap heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is geconstateerd dat de raad het bestaande gebruik van het perceel [locatie] te Wijdenes als opslagterrein van lege voorraadbakken tot een hoogte van 5 m buiten de oogstperiode en de periode van 12 weken daaraan voorafgaand, in het besluit van 26 oktober 2015 ten onrechte onder het overgangsrecht heeft gebracht. Dit betekent dat het besluit zich in dit opzicht niet verdraagt met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat bij een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven.
Het beroep van de maatschap tegen dit besluit is gegrond en het besluit dient gedeeltelijk te worden vernietigd.
2. Bij het besluit van 24 oktober 2016 is de verbeelding van het bestemmingsplan zodanig gewijzigd dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag voorraadbakken" is opgenomen voor de gronden van het perceel [locatie] die zijn verhard met stelconplaten. Verder zijn de planregels zodanig gewijzigd dat ter plaatse van die aanduiding opslag van voorraadbakken tot een hoogte van 5 m gedurende het gehele jaar is toegestaan. Hierdoor laat het plan zoals dat ingevolge het besluit van 24 oktober 2016 geldt, alsnog toe dat deze opslag anders dan bij wijze van overgangsrecht op het perceel plaatsvindt.
2.1. Het besluit van 24 oktober 2016 is een besluit tot wijziging van het oorspronkelijk bestreden besluit en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onderdeel van dit geding. Het beroep van de maatschap is van rechtswege gericht tegen dit besluit.
2.2. De maatschap heeft in haar zienswijze evenwel te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 24 oktober 2016 kan verenigen. Gelet daarop moet het van rechtswege ontstane beroep van de maatschap geacht worden te zijn ingetrokken.
3. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 26 oktober 2015 waarbij de raad van de gemeente Drechterland het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid" heeft vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van 26 oktober 2015 waarbij de raad van de gemeente Drechterland het bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Drechterland Zuid" heeft vastgesteld, voor zover in dit plan geen regeling is opgenomen die erin voorziet dat op het perceel [locatie] te Wijdenes buiten de oogstperiode en de periode van 12 weken daaraan voorafgaand anders dan bij wijze van overgangsrecht lege voorraadbakken tot een hoogte van 5 m mogen worden opgeslagen;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Drechterland tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.278,40 (zegge: twaalfhonderdachtenzeventig euro en veertig cent), waarvan € 1.237,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Drechterland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
195.