ECLI:NL:RVS:2017:2278

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
201605778/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.C. Kranenburg
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging ontgrondingsvergunning en niet-ontvankelijkheid van beroepen

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek tot wijziging van een ontgrondingsvergunning door het college van gedeputeerde staten van Groningen. Het verzoek was ingediend door GEM Meerstad CV, die in 2010 een vergunning had verkregen voor het ontgronden van percelen in de gemeenten Groningen en Slochteren. De vergunning was bedoeld voor de realisatie van een meer en de bijbehorende infrastructuur. In 2016 vroeg GEM Meerstad CV om wijziging van de vergunning, omdat niet alle vrijkomende materialen binnen het project konden worden verwerkt. Het college heeft dit verzoek afgewezen, waarop [appellante sub 1] en [appellante sub 2], zandwinners in de omgeving, beroep instelden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling oordeelde dat de appellanten geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat de afwijzing van het wijzigingsverzoek geen andere gevolgen heeft dan de oorspronkelijke vergunning. De Afdeling concludeerde dat de appellanten in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn als GEM Meerstad CV, maar dat hun beroepen niet tot een ander resultaat zouden leiden. Daarom ontbrak het hen aan procesbelang. De uitspraak benadrukt het belang van het procesbelang en de definitie van belanghebbenden in het bestuursrecht.

Uitspraak

201605778/1/R3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], gevestigd te Gieten, gemeente Aa en Hunze,
2.    [appellante sub 2], gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland, en anderen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2016 heeft het college een verzoek van GEM Meerstad CV om de haar verleende ontgrondingsvergunning te wijzigen afgewezen.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
GEM Meerstad CV, [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2017, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door dr. S. Zeldenrust, bijgestaan door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Zuidwolde, [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Zuidwolde, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. van der Burgh en R.G.W. van der Zwaag, zijn verschenen.
Voorts is GEM Meerstad CV, vertegenwoordigd door A. de Friezer, bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 14 december 2010 heeft het college aan GEM Meerstad CV vergunning verleend voor het ontgronden van (gedeelten van) percelen in de gemeente Groningen en Slochteren. Het besluit heeft betrekking op een ontgronding van ongeveer 600 hectare ten behoeve van de realisatie van een meer. Dit meer is onderdeel van het project Meerstad dat naast een meer voorziet in woningen, een bedrijventerrein, groen en natuur in een gebied dat ligt tussen Groningen en Slochteren.
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het college deze vergunning gewijzigd.
Bij brief van GEM Meerstad CV van 28 oktober 2015 heeft zij verzocht om wijziging van de vergunning. Aan dit verzoek heeft GEM Meerstad CV ten grondslag gelegd dat in de ontgrondingsvergunning geen eisen worden gesteld aan de bestemming van de vrijkomende materialen, maar dat in de aanvraag is uitgegaan van een gesloten grondbalans. Materialen die vrijkomen bij de ontgravingen zullen derhalve volgens de aanvraag binnen het project verwerkt worden. Thans blijkt dat niet alle te ontgraven materialen binnen het project verwerkt kunnen worden. Daarom heeft GEM Meerstad CV verzocht de ontgrondingsvergunning te wijzigen, zodat duidelijk is dat de vrijkomende materialen buiten het gebied van het project Meerstad gebruikt kunnen worden. Bij het bestreden besluit heeft het college dit verzoek afgewezen.
[appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen zijn als zandwinners en zandhandelaren werkzaam in de omgeving van het project Meerstad. Zij vrezen voor hun concurrentiepositie indien meer bodemmaterialen op de markt komen.
2.    GEM Meerstad CV betoogt dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit.
2.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 28 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW0175) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Daarvoor is van belang of [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied werkzaam zijn als GEM Meerstad CV.
GEM Meerstad CV realiseert in het kader van het project Meerstad een meer en gebruikt het vrijkomende materiaal om woongebieden op te hogen en infrastructuur aan te leggen. [appellante sub 1] is exploitante van een zandwinning. Haar activiteiten hebben onder meer betrekking op de levering van ophoogzand. De activiteiten van [appellante sub 2] en anderen hebben eveneens onder meer betrekking op de levering van ophoogzand. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat zij in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn als GEM Meerstad CV.
Volgens [appellante sub 1] wordt ophoogzand op een afstand van ongeveer 20 kilometer van de zandwinlocatie afgezet. De locaties van [appellante sub 1] en van [appellante sub 2] zijn op minder dan 20 kilometer van het projectgebied gelegen. Gelet op de afstand waarop de locaties van [appellante sub 1] en van [appellante sub 2] en anderen zijn gelegen ten opzichte van het projectgebied, is het niet uitgesloten dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn als GEM Meerstad CV. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen zijn derhalve belanghebbenden bij het bestreden besluit.
3.    Het college stelt dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen willen voorkomen dat zand wordt afgezet buiten het project Meerstad. Volgens het college en GEM Meerstad CV kunnen [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en anderen met de door hen ingestelde beroepen niet bereiken wat zij willen bereiken. De afwijzing van het verzoek de vergunning te wijzigen heeft immers geen andere gevolgen dan de verlening van de vergunning, aldus het college. Daarom ontbreekt volgens het college en GEM Meerstad CV procesbelang.
3.1.    Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van het verzoek de vergunning van 14 december 2010 te wijzigen. Vernietiging van het bestreden besluit zou derhalve geen andere gevolgen hebben voor de mogelijkheden om grond buiten het project Meerstad af te zetten dan op grond van het besluit van 14 december 2010 is toegestaan. Gelet hierop ontbreekt naar het oordeel van de Afdeling belang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
4.    De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
433.