ECLI:NL:RVS:2017:2277

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
201701356/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.C. Kranenburg
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring werkplan voor grondwerkzaamheden in project Meerstad

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan over een beroep van een zandhandelaar, [appellante], tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen. Het college had op 26 augustus 2016 een werkplan goedgekeurd voor grondwerkzaamheden in het kader van het project Meerstad, dat onder andere voorziet in de aanleg van een meer en de ontwikkeling van woongebieden. [appellante] vreesde dat het zand dat gewonnen zou worden, niet binnen het project zou worden verwerkt, maar elders zou worden afgezet, wat negatieve gevolgen zou hebben voor haar concurrentiepositie.

Het college had eerder op 10 januari 2017 het bezwaar van [appellante] tegen het goedkeuringsbesluit ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 10 april 2017 zijn zowel [appellante] als de vertegenwoordigers van het college en GEM Meerstad CV gehoord. GEM Meerstad CV betoogde dat [appellante] geen belanghebbende was, omdat zij niet in hetzelfde marktsegment werkzaam zou zijn. De Afdeling oordeelde echter dat [appellante] wel degelijk belanghebbende was, omdat haar concurrentiebelang rechtstreeks betrokken was bij het besluit.

Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk was, omdat het werkplan niet voorzag in de afzet van zand buiten het projectgebied van Meerstad. De Afdeling concludeerde dat [appellante] geen belang had bij de beoordeling van haar beroep, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, en de leden mr. J.C. Kranenburg en mr. B.P.M. van Ravels.

Uitspraak

201701356/1/R3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Gieten, gemeente Aa en Hunze,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2016 heeft het college het werkplan "Grondwerkzaamheden park Tersluis, woongebieden Klein Harkstede en Sluis Oost" goedgekeurd.
Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en GEM Meerstad CV hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door dr. S. Zeldenrust, bijgestaan door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Zuidwolde, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. van der Burgh en R.G.W. van der Zwaag, zijn verschenen.
Voorts is GEM Meerstad CV, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 14 december 2010 heeft het college aan GEM Meerstad CV vergunning verleend voor het ontgronden van (gedeelten van) percelen in de gemeente Groningen en Slochteren. Het besluit heeft betrekking op een ontgronding van ongeveer 600 hectare ten behoeve van de realisatie van een meer. Dit meer is onderdeel van het project Meerstad, dat naast een meer voorziet in woningen, een bedrijventerrein, groen en natuur in een gebied dat ligt tussen Groningen en Slochteren.
Het werkplan heeft betrekking op een deel van het meer in het project Meerstad.
[appellante] vreest dat het deel van het te winnen zand dat wordt geplaatst in het gronddepot waarin het werkplan voorziet, niet binnen het project Meerstad zal worden verwerkt, maar buiten het project Meerstad zal worden afgezet. Zij vreest de gevolgen voor haar concurrentiepositie.
Belanghebbendheid
2.    GEM Meerstad CV betoogt dat [appellante] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Volgens GEM Meerstad CV is [appellante] niet werkzaam in hetzelfde marktsegment binnen hetzelfde verzorgingsgebied, omdat GEM Meerstad CV gebiedsontwikkelaar is terwijl [appellante] zandhandelaar is. [appellante] kan evenmin zand leveren voor het plangebied, omdat het zand volgens vergunningvoorschrift 2, derde bolletje, van de ontgrondingsvergunning bij voorkeur hydraulisch wordt aangevoerd, aldus GEM Meerstad CV.
2.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 28 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW0175) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Daarvoor is van belang of [appellante] in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied werkzaam is als GEM Meerstad CV. GEM Meerstad CV realiseert in het kader van het project Meerstad een meer en gebruikt het vrijkomende materiaal om woongebieden op te hogen en infrastructuur aan te leggen. [appellante] is exploitante van een zandwinning. Haar activiteiten hebben onder meer betrekking op de levering van ophoogzand. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat zij in hetzelfde marktsegment werkzaam is als GEM Meerstad CV.
Volgens [appellante] wordt ophoogzand op een afstand van ongeveer 20 kilometer van de zandwinlocatie afgezet. De locatie van [appellante] is op ongeveer 14 kilometer van het projectgebied gelegen. Gelet op de afstand waarop de locatie van [appellante] is gelegen ten opzichte van het projectgebied, acht de Afdeling het niet uitgesloten dat [appellante] in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam is als GEM Meerstad CV. [appellante] is derhalve belanghebbende bij het bestreden besluit.
3.    [appellante] heeft tegen het besluit op bezwaar verschillende beroepsgronden naar voren gebracht.
4.    GEM Meerstad CV betoogt dat [appellante] geen procesbelang heeft, omdat het werkplan niet voorziet in afzet van zand buiten het plangebied.
4.1.    De Afdeling overweegt dat [appellante] aan haar beroep ten grondslag heeft gelegd dat mogelijk zand buiten het projectgebied van Meerstad zal worden afgezet, waardoor zij in haar concurrentiebelang wordt geschaad. De Afdeling stelt echter vast dat het werkplan niet voorziet in afzet van zand buiten het projectgebied van Meerstad. Gelet hierop heeft [appellante] naar het oordeel van de Afdeling geen belang bij beoordeling van haar beroep.
5.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
433.