ECLI:NL:RVS:2017:2230

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
201700011/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 21 november 2016 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 3 december 2015, de aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag over 2015 afgewezen. Dit besluit werd later door de Belastingdienst opnieuw beoordeeld, maar de afwijzing bleef staan. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten had gemaakt voor de kinderopvang van haar zoon, en dat zij niet kon bewijzen dat haar zoon daadwerkelijk haar kind was. In hoger beroep voerde [appellante] aan dat zij met bewijsstukken had aangetoond dat zij kosten had gemaakt voor de kinderopvang en dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar specifieke omstandigheden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 augustus 2017 behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij recht had op de kinderopvangtoeslag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het aan [appellante] was om aan te tonen dat zij de kosten voor de kinderopvang had betaald. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201700011/1/A2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 november 2016 in zaak nr. 16/1772 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellante] om kinderopvangtoeslag over 2015 afgewezen.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag kinderopvangtoeslag over 2015 opnieuw beoordeeld en afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft voor 2015 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor kinderopvang van haar [zoon] door [kinderdagverblijf] vanaf 15 augustus 2015. Bij besluit van 3 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag afgewezen omdat [appellante], hoewel daarom verzocht, geen bewijstukken heeft overgelegd. Nadat [appellante] alsnog bewijsstukken heeft overgelegd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag opnieuw beoordeeld. Bij besluit van 29 februari 2016, gehandhaafd bij besluit van 1 juni 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag wederom afgewezen. Daaraan heeft de dienst ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor kinderopvang over 2015 en dat niet kan worden vastgesteld dat [zoon] haar zoon is.
2.    De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich niet langer op het standpunt stelt dat onvoldoende is aangetoond dat [zoon] voldoet aan de definitie van kind als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir). De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en het besluit van 1 juni 2016 in stand gelaten omdat [appellante] niet heeft aangetoond voor de kinderopvang over 2015 kosten te hebben gemaakt en betaald.
3.    Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat zij met behulp van brieven van de opvangorganisatie heeft aangetoond hoe hoog de kosten van kinderopvang over 2015 waren. Tevens heeft zij met een betalingsbewijs aangetoond een bedrag te hebben betaald aan het kinderdagverblijf. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, aldus [appellante]. In dit verband wijst [appellante] erop dat zij en haar echtgenoot in de relevante periode een inburgeringscursus volgden en de gemeente Deventer en VluchtelingenWerk haar hebben begeleid in de kwestie van kinderopvang.
4.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829) uit artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen volgt, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte daarvan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om aan te tonen wat de kosten van kinderopvang waren en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan.
5.    Om aan te tonen dat [appellante] kosten heeft gehad voor kinderopvang heeft zij een plaatsingsovereenkomst, facturen over de maanden augustus tot en met november 2015, een ingebrekestelling van [kinderdagverblijf] waaruit volgt dat [appellante] een betalingsachterstand heeft van € 5.722,86, en een bankafschrift met een afschrijving van € 490,00 aan het kinderdagverblijf overgelegd. Uit de plaatsingsovereenkomst volgt dat de zoon van [appellante] vanaf 15 augustus 2015 voor 127,5 uur per maand wordt opgevangen en de totale kosten per maand € 878,48 bedragen. [appellante] heeft geen jaaropgave overgelegd en een factuur van december 2015 ontbreekt, zodat zij niet heeft aangetoond wat de hoogte van de totale kosten van kinderopvang over 2015 zijn geweest. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is onduidelijk of het bedrag van de ingebrekestelling de totale kosten vormt van kinderopvang over 2015 omdat het daarin opgenomen bedrag niet nader is gespecificeerd, een dagtekening ontbreekt en het bedrag aanzienlijk hoger is dan de bedragen in de overgelegde facturen tezamen. Voorts is niet gebleken dat zij het gestelde totaalbedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Met het bankafschrift is een betaling van slechts € 490,00 aan kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] aangetoond, terwijl [appellante] stelt dat haar zoon over de maanden augustus tot en met december 2015 zes dagdelen per week opvang bij [kinderdagverblijf] genoot. Dat [appellante] hiermee heeft aangetoond een bedrag aan kosten van kinderopvang over 2015 te hebben voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat van [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, mag worden verwacht dat zij zich met behulp van instanties op de hoogte stelt van de geldende regelgeving in Nederland. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen voldoende duidelijk gemaakt welke stukken van [appellante] werden verlangd. Zo heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] zowel naar aanleiding van haar aanvraag als naar aanleiding van het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 29 februari 2016 uitdrukkelijk verzocht om onder meer een jaaropgave of alle facturen van het kinderdagverblijf en bewijsstukken, zoals bankafschriften of digitale afschriften van internetbankieren waaruit blijkt dat zij vanaf 15 augustus 2015 de kinderopvangkosten heeft betaald.
6.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2015 op juiste gronden heeft afgewezen.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
343.