ECLI:NL:RVS:2017:2148

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
201606398/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom opgelegd aan veehouderij met betrekking tot ammoniakemissie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Deurne tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 19 juli 2016 geoordeeld dat het college een last onder dwangsom, opgelegd aan [appellante] met betrekking tot de varkens- en rundveehouderij op het perceel [locatie] te Vlierden, ten onrechte had gehandhaafd. Het college had op 7 april 2015 een last onder dwangsom opgelegd, die betrekking had op de aanpassing van stalsystemen om te voldoen aan de emissie-eisen van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. De rechtbank oordeelde dat de milieuvergunning uit 2005 niet in werking was getreden en dat er daarom geen sprake was van een overtreding. Het college ging in hoger beroep, omdat het wilde voorkomen dat de rechtbank's conclusie in een nieuwe handhavingsprocedure bindend zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 augustus 2017 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtskracht van de eerdere uitspraak zich niet kan uitstrekken tot een nieuwe handhavingsprocedure. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellante].

Uitspraak

201606398/1/A1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2016 in zaak nr. 16/545 in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Vlierden, gemeente Deurne, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Vlierden, gemeente Deurne,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2015 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de varkens- en rundveehouderij op het perceel [locatie] te Vlierden (hierna: de inrichting).
Bij besluit van 13 januari 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de opgelegde last onder dwangsom met een gewijzigde formulering en een nieuwe begunstigingstermijn gehandhaafd.
Bij uitspraak van 19 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 januari 2016 vernietigd, het besluit van 7 april 2015 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.T.J. Opsteen, mr. C.M.C. de Krosse-de Ridder en S.J.H. Leenders, en [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot A] en mr. N.M.C.H. Crooijmans, advocaat te Deurne, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij het besluit van 7 april 2015 is [appellante] gelast de binnen de inrichting aanwezige stalsystemen zodanig aan te passen dat deze voldoen aan de maximale emissie per dierplaats uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, daarbij uitgaande van het in werking getreden deel van de voor de inrichting op 14 juni 2005 verleende milieuvergunning. Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij is per 1 augustus 2015 vervangen door het Besluit emissiearme huisvesting. Bij het besluit op bezwaar van 13 januari 2016 is [appellante] daarom gelast de binnen de inrichting aanwezige stalsystemen zodanig aan te passen dat deze voldoen aan de maximale emissie per dierplaats uit het Besluit emissiearme huisvesting, daarbij uitgaande van het in werking getreden deel van de vergunning van 14 juni 2005.
2.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat, anders dan waarvan het college in de besluiten van 7 april 2015 en 13 januari 2016 is uitgegaan, de milieuvergunning uit 2005 niet in werking is getreden en daarom uitgegaan moet worden van een in 1989 voor de inrichting verleende Hinderwetvergunning. Vervolgens heeft de rechtbank daaraan de conclusie verbonden dat geen sprake is van een overtreding.
3.    Het college komt in hoger beroep uitsluitend op tegen de overweging van de rechtbank dat, uitgaande van de vergunning uit 1989, geen sprake is van een overtreding. Volgens het college was de grondslag voor handhaving het Besluit emissiearme huisvesting en heeft de rechtbank miskend dat, ook als de vergunning uit 1989 als uitgangspunt wordt genomen, een overtreding van het Besluit emissiearme huisvesting plaatsvindt. Het college is inmiddels bereid die overtreding te gedogen met toepassing van de zogenoemde stoppersregeling, behorend bij het Actieplan Ammoniak Veehouderij, maar wil met het hoger beroep voorkomen dat het, als [appellante] zich in de toekomst niet aan de voorwaarden van de stoppersregeling houdt, in een nieuwe handhavingsprocedure op grond van het Besluit emissiearme huisvesting gebonden is aan de overweging van de rechtbank dat geen sprake is van een overtreding.
4.    De met het besluit van 7 april 2015 ingezette handhavingsprocedure is met de herroeping van dat besluit door de rechtbank beëindigd. Anders dan waarvan het college uitgaat, is hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen niet bindend in een eventuele nieuwe handhavingsprocedure jegens [appellante] op grond van het Besluit emissiearme huisvesting, nu de rechtskracht van die uitspraak zich niet kan uitstrekken tot een nieuwe handhavingsprocedure. Gelet hierop heeft het college geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
5.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne tot vergoeding van bij [appellante]in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.039,11 (zegge: duizendnegenendertig euro en elf cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Deurne een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Van Grinsven
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017
462.